Sport en politiek

Dat sport en politiek van elkaar gescheiden zouden moeten blijven, is nooit meer dan een vrome wens van ‘de sport’ geweest. ‘De politiek’ heeft zich daar zelden iets van aangetrokken.

De eerste brutale en veelomvattende toe-eigening van sportbeoefening en de positieve uitstraling daarvan vond in 1936 plaats toen Hitler-Duitsland gastheer was van de Olympische Zomerspelen. Leni Riefenstahl kreeg opdracht van het Naziregime om daarvan voor propagandadoeleinden een film te maken.

Lees meer >

Olympiade

Schaken is populair in Rusland en het land kan bogen op een indrukwekkende geschiedenis en traditie. Grootmeesters worden gekoesterd als iconen van hun cultuur.

Op een enkele uitzondering na verzetten die grootmeesters zich nu openlijk tegen de agressie van hun land tegen buurland Oekraïne. Dat is moedig en vanwege hun status zal dat effect hebben op de steun die Poetin onder de bevolking ondervindt voor zijn krankzinnige agressie.

Lees meer >

Metafoor

Het schaakspel is een metafoor in zichzelf, ontstaan als het is uit het nabootsen van oorlog. Een metafoor voor krijgskunst, maar het verband met oorlogsgeweld wordt tegenwoordig niet vaak meer gelegd.

Hooguit om iemand als Poetin te duiden die, ouderwets als in de negentiende eeuw, met zijn legers schuift en aan landjepik doet.

Lange tijd was schaken niet alleen een metafoor voor iets benijdenswaardigs zoals weloverwogen vooruitdenken, maar het werd ook gebruikt om iets als saai te bestempelen. Banken en verzekeringsmaatschappijen leenden de voortreffelijkheid van het schaakspel voor de reclame voor hun diensten. Sportjournalisten daarentegen lieten zich bij een voetbalwedstrijd die niet om aan te zien was, steevast ontvallen dat het wel schaken leek.

Misschien verbeeld ik het me, maar het lijkt wel of de negatieve connotatie inmiddels tot het verleden behoort. Je hoort dergelijke raillerende geluiden niet of nauwelijks meer. Zou het beeld van oude, lusteloos met houtjes schuivende mannen inderdaad verdwenen zijn?

Lees meer >

Open brief

Beste lezers, waarde redactie van Schaaksite,

‘Homo ludens’ staat voor een mensbeeld waar het wezen van de mens in spelen ligt en leren aan spelen verbonden is. Wij schakers zullen, naar ik denk, niet twijfelen aan de juistheid van zo’n mensbeeld. Maar wat beklijft er van alles wat je leert? Van slechts tien procent heb je later regelmatig plezier, las ik ergens. Alleen zul je niet van tevoren weten welke tien procent dat zal zijn.

Toen compagniescommandant, de kapitein Choufoer, mij op een gezegende dag met groot verlof stuurde, deed hij dat met de woorden: “Je hebt hier dingen geleerd waar je je leven lang profijt van zult hebben.” Dat leek me sterk, gezien mijn bescheiden carrière als hofmeester en schrijver in de Julianakazerne te Den Haag.

Lees meer >

Gross-, Dick- und Breitmeister

Carl Schlechter speelt blindsimultaan in Wenen, december 1898. Rechts Georg Marco die aantekeningen schrijft in zijn blocnote.
(Bron: Das interessante Blatt, 22 december 1898)

Je hoort wel eens de verzuchting dat de topspelers van nu saai zijn. Het is dan dat de topspelers van vroeger vaak uitgesproken persoonlijkheden waren, zoals Tal, Kortsnoj, Spasski, Hort en noem maar op of dichter bij huis Donner en Timman en dat dit soort types tegenwoordig met een lantaarntje te zoeken zijn als ze er al zijn.

Zo’n verzuchting komt vrijwel altijd uit de mond van leeftijdgenoten van me en dan is scepsis geboden. Want is het niet zo dat met het klimmen der jaren de tijd van vroeger in alles beter lijkt en dat de jeugd van tegenwoordig nooit gedeugd heeft? En is het niet zo dat de nostalgische hang naar die ‘goeie ouwe tijd’ verraden wordt door de muziekvoorkeur van ons ouderen, bewust of onbewust verbonden met de jaren dat we jong en mooi waren, in de kracht van ons leven met nog een hele toekomst voor de boeg?

Maar laten we eerst eens wat verder teruggaan in de tijd, toen er nog weinig schaaktheorie was en er al helemaal geen schaakengines waren. Naar het begin van de twintigste eeuw.

Wenen, de hoofdstad van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, was toen in veel opzichten de culturele ‘hotspot’ van Europa en ook voor de schaakwereld een belangrijk centrum. Wereldtopper Carl Schlechter was een Wener en het eerste deel van zijn dramatische match tegen Emanuel Lasker om het wereldkampioenschap werd in 1910 in Wenen gespeeld. Maar de man om wie veel, zo niet alles, in schakend Wenen en ver daarbuiten draaide, was Georg Marco, de redacteur van de toonaangevende ‘Wiener Schachzeitung’.

Lees meer >

Schaakrubriek

Vele jaren trok ik met drie vrienden een middag naar het Hoogovens Schaaktoernooi, het latere Corus-toernooi en nu het Tata Steel Chess Tournament. Wat ons, twee huisschakers en twee clubschakers, verbond was niet zozeer het schaken zelf als wel de unieke sfeer in Wijk aan Zee waardoor je volledig los kon komen van de dagelijkse besognes. Zo’n middag rondden we steevast af met een geanimeerde maaltijd in het restaurant van Hotel Sonnevanck.

Eén van ons bekleedde een vooraanstaande functie in de mediawereld. Hij had bovendien een bijzonder talent om een ingewikkeld probleem met een rekenvoorbeeld of een metafoor inzichtelijk te maken. Tijdens de maaltijd in onze pleisterplaats Sonnevanck vroeg hij me eens, het is alweer jaren geleden, of ik enige notie had van het aantal mannen en vrouwen dat dagelijks in de weer is om een krant in de bus van de abonnees te krijgen. Ik had geen flauw idee. “Twintigduizend!”, zei hij. “En dat is onhoudbaar in een digitale wereld waar je met één druk op de knop de krant bij al je abonnees kunt bezorgen. Ze gaan het nog moeilijk krijgen met de noodzakelijke verandering, want het krantenbedrijf is conservatief met een lange traditie en veel oudere medewerkers terwijl de digitale concurrentie van jonge wendbare bedrijven snel groeit op de markt van de nieuwsvoorziening”, zo voegde hij er aan toe.

De kranten kregen het inderdaad moeilijk, het aantal abonnees liep hard terug en het heeft vrij lang geduurd voordat de omslag gemaakt werd van papier naar digitaal en van hoofdzakelijk nieuwsvoorziening naar meer achtergrond en opinie.

Als een krant of een tijdschrift in moeilijkheden komt is de begrijpelijke reactie: bezuinigen. Het laaghangende fruit is dan de klos. Toen de Haagse Post het zwaar kreeg, werd de schaakrubriek van Hans Ree zo’n beetje als eerste afgestoten. Voor mij destijds reden mijn abonnement op te zeggen, want ik was groot fan van zijn artikelen. Erg goed geschreven, prikkelend en informatief. De bezuinigingen hebben de Haagse Post overigens niet gered. Uiteindelijk was een fusie met De Tijd onontkoombaar.

Later zagen de kranten die ik las, de Volkskrant en de NRC, zich ook genoodzaakt het mes in de uitgaven te zetten. En daar gingen de dam- en bridgerubrieken. Maar de schaakrubrieken van Gert Ligterink en Hans Ree bleven gespaard. De verklaring is volgens mij niet dat ze zich hebben aangepast aan de nieuwe tijd, want de opzet van hun rubrieken is al die jaren dezelfde gebleven, maar wel dat die opzet ook nu nog past. Goed en verhalend geschreven zijn hun stukken, zodat ze zelfs voor niet-schakers toegankelijk en interessant zijn, al vraag ik me wel af of de aandacht niet teveel gericht is op het schaaktechnische aspect, uitsluitend interessant voor (sterke) schakers terwijl díe inmiddels beschikken over heel veel andere bronnen. Een verwijzing zou kunnen volstaan zodat er meer ruimte komt voor het verhaal.

Ik ben niettemin blij dat ze nog bestaan: de hoekjes in de krant voor Ligterink en Ree waarmee ik als het ware ben opgegroeid. Persoonlijk ken ik de heren niet goed, alhoewel ik ze in de loop van de tijd wel een paar keer ben tegengekomen. De schaakwereld is klein tenslotte. Van de ontmoetingen met Gert herinner ik me alleen vriendelijke uitwisselingen op het schaakbord (remise) en daarbuiten. Met Hans Ree is het een wat ander verhaal. Op het schaakbord hebben we de degens nooit gekruist, maar elders wel. Op vreemde wijze mag ik wel zeggen, zoals uit het vervolg zal blijken.

Lees meer >

De onderpresteerder

 

Niet minder dan een sensatie was het. Michail Tal die zijn eerste partij als wereldkampioen verloor van een speler die nog niet eens schaakmeester was.

De enige verliespartij bovendien van het oppermachtige Sovjet-team tijdens de schaakolympiade van 1960.

Zoals vaker tegen mindere tegenstanders bediende Tal zich van de Benoni. Benoni is een Hebreeuws woord en betekent zoveel als ‘zoon van verdriet’. In de handen van Tal stortte de Benoni de witspeler meestal in het verdriet, maar ditmaal liep het anders. Een kansloze nederlaag werd het voor de zwartspeler. Hoe kon dat?

Lees meer >

Henk de Kleijnen (postuum)

Mijn metgezel, gids, stimulator en co-writer van het schaakleven is niet meer.

Lees meer >

Henk (slot)

Henk en ik waren weer herenigd in een team, het vlaggenschip van Messemaker (zie Henk 2). Dat eindigde in 2010 toen mijn werk zo intensief geworden was dat ik geen energie meer over had om op zaterdag competitie te spelen.

Maar voordat het zover was vond er een gebeurtenis plaats die ons allebei diep raakte.

Lees meer >

Henk (2)

Na onze kennismaking en die mooie jaren bij Schaakvereniging Schiebroek (zie Henk) scheidden zich onze wegen. Rob Witt vertrok naar Amsterdam om daar nooit meer weg te gaan. Ik wendde de steven naar Leiden om te studeren. En ook Henk verliet Rotterdam.

Voor hetzelfde geld verlies je elkaar dan definitief uit het oog, maar het liep anders.

Lees meer >