Canon (2): Lodewijk Prins
De tragiek van Lodewijk Prins is dat hij vooral wordt herinnerd door de beschimpingen van Hein Donner, toen hij in 1965 Nederlands kampioen werd en in 1982 tot grootmeester werd benoemd.
Althans, door het grote publiek. Kenners prezen hem na zijn dood in 1999 om zijn grote prestaties en verdiensten.
Een belangrijke prestatie van Lodewijk Prins (geboren 27 januari 1913) was het spelen van twaalf opeenvolgende Olympiades, van 1937 tot en met 1968. Een van de hoogtepunten was zijn zege in 1954 op Alexander Kotov, op dat moment een toptienspeler, waarmee Prins bij een stand van 1-2 tegen de Sovjet-Unie een gelijkspel binnensleepte. Met 166 partijen is hij na Jan Timman (169) de Nederlander die het meest op de Olympiade in actie kwam. Opvallend is dat hij slechts vier keer deelnam aan het Nederlands kampioenschap. Hij werd derde in 1936, achtste in 1938 en won het kandidatentoernooi in 1948. Dat gaf hem recht op een titelmatch tegen Max Euwe, waarvoor hij zich vreemd genoeg terugtrok. Pas in 1965 deed hij weer mee, hij won het toernooi samen met Coen Zuidema, die hij in de beslissingsmatch met 2,5-1,5 versloeg. Het NK was goed bezet, alleen Donner deed niet mee. Die toonde zich verbijsterd toen Prins kampioen was geworden en schreef dat hij ‘geen paard van een loper kon onderscheiden’. Later nuanceerde hij dat, door te zeggen dat Prins de kracht van het loperpaar onderschatte. Prins was een originele speler met eigen ideeën. Tim Krabbe schreef na zijn dood: “Als speler was hij een begaafde opportunist; zijn zetten waren beter dan zijn plannen.”
(foto Max Euwe Centrum)
Toernooien speelde (en won) Prins vooral in Engeland en Spanje in de jaren dertig, veertig en vijftig, met in 1951 als hoogtepunt de winst van een sterk bezet toernooi in Madrid. De grootmeestertitel werd in die tijd nog niet zomaar verleend, maar in 1982 kreeg Prins alsnog de titel, vooral op grond van zijn resultaten in 1946-52.
Zijn einde als actieve schaker kwam in 1970, toen hij niet werd geselecteerd voor de Olympiadeploeg. In een interview in Het Parool beschuldigde hij de plaatsingscommissie van ‘corruptie, koehandel en zelfbevoordeling’. Het KNSB-bestuur nam daarvan in even felle bewoordingen afstand en schorste hem voor landenwedstrijden, waarna Prins nooit meer iets met de bond te maken wilde hebben.
Prins was ook internationaal arbiter, arbiter voor eindspelcomposities en organisator van probleemtoernooien. Ook van gewone toernooien. In 1949 richtte hij de Stichting Internationale Schaaktraditie Amsterdam op, die in 1950 een wereldtoptoernooi organiseerde, in 1954 de Olympiade en in 1956 het WK-kandidatentoernooi. Hij was ook schaakjournalist, onder andere voor de NRC. Prins schreef ongeveer twintig boeken, vooral toernooiboeken en een veel geprezen biografie van Capablanca. Als schrijver viel hij op door zijn archaïsch taalgebruik, wat paste bij zijn persoonlijkheid, die door de een werd omschreven als pedante dandy en door de ander als gentleman.
Lodewijk Prins heeft zich nooit openlijk iets aangetrokken van de beschimpingen door Donner. Gelijk had hij, hij had genoeg gepresteerd om daarboven te staan.