Canon (32): Schaakjournalistiek
Schakers zijn hun eigen journalisten. Veel meer dan bij andere sporten is het voor zwakke spelers moeilijk te doorgronden wat er op topniveau gebeurt. Bij alle sporten worden toppers na hun carrière gevraagd om commentator of verslaggever te worden. Bij schaken gebeurt dat al tijdens hun actieve periode.
Decennialang was W.A.T. Schelfhout schaakmedewerker van de Telegraaf. Hij was een nationale topschaker en nam tussen 1919 en 1936 vier keer deel aan het Nederlands kampioenschap. In 1929 nam Evert Straat deel aan het NK, hij ging later schrijven voor de Volkskrant. De sterkste journalist van die tijd was Henri Weenink (Haarlems Dagblad), die op het NK van 1929 samen met Salo Landau tweede werd achter Max Euwe. Hij overleed twee jaar later en was journalist tijdens zijn tijd als topschaker. In het venster over Haije Kramer lazen we al dat hij zestig jaar schreef voor de Leeuwarder Courant en 22 jaar voor het Algemeen Dagblad. Hij schreef veel over zichzelf, zijn boek Friese Schaakkoningen wordt in Friesland wel met milde spot ‘Ik Haije Kramer’ genoemd.
Schrijven over zichzelf en zijn rivalen deed heel nadrukkelijk Hein Donner, die in de jaren zestig en zeventig schreef voor Elsevier, de Tijd en de Volkskrant. Ook Hans Ree, die in 1969 begon met de schaakrubriek voor de Haagse Post en later voor NRC Handelsblad ging schrijven, moest wel veel over zijn eigen omgeving schrijven. Donner en Ree waren nou eenmaal twee van de sterkste schakers van Nederland. Gert Ligterink zal dat ‘probleem’ iets minder hebben gehad. Toen hij in 1979 kampioen van Nederland werd, was hij net gestopt bij de Winschoter Courant, waarvoor hij drie jaar had geschreven. Het Nieuwsblad van het Noorden vond vervolgens de nationale kampioen uit Groningen de ideale kandidaat om de schaakrubriek te schrijven. Dat deed Ligterink vier jaar, waarna hij in 1983 overstapte naar de Volkskrant. Vijf jaar later speelde hij zijn laatste NK. Ligterink schrijft nu 28 jaar voor de Volkskrant, wat zijn totaal op 35 jaar schaakjournalistiek brengt.
Iets langer was Lex Jongsma schaakjournalist. Hij schreef veertig jaar voor de Telegraaf, de eerste vier jaar als assistent van Carel van den Berg, die de zaterdagrubriek schreef. Na diens overlijden in 1971 nam Jongsma de rubriek over. Jongsma was een nationale topschaker, nam drie keer deel aan het Nederlands kampioenschap. In 1968 nam hij deel aan de meestergroep van het Hoogovenstoernooi, maar Van den Berg wilde dat hij voor de krant de dagverslagen zou schrijven. In die tijd werden partijen nog om zes uur afgebroken en om acht uur verder gespeeld. De twee besloten dat Jongsma in de pauze een verhaaltje zou schrijven, terwijl Van den Berg intussen Jongsma’s afgebroken stelling zou analyseren. Het werkte goed, maar nog hetzelfde jaar besloot Jongsma zich helemaal op de journalistiek te storten. Hij werd ook een veelgevraagde publiekscommentator tijdens toernooien, wat hij bleef doen na zijn afscheid bij de Telegraaf in 2007. Ook Ligterink is op het podium net zo duidelijk en leerzaam als in de krant.
Een wekelijkse schaakrubriek op zaterdag was tot voor kort bij kranten een zekerheid. Helaas is die de laatste jaren bij het Algemeen Dagblad, Trouw en nogal wat regionale dagbladen wegbezuinigd.