Vorm is een lastig te omschrijven fenomeen. Vaak wordt gezegd – vooral door leken en derden – dat iemand in vorm is als hij of zij een goed resultaat behaald heeft. Op zich niet onlogisch, want goede vorm leidt vaak tot goede resultaten, er is echter niet een 1 op 1 verband. Je kan goed spelen en toch verliezen, je kan slecht spelen en winnen. Logischer (maar minder makkelijk aan af te leiden) is het om vorm in verband te brengen met het doen van goede zetten. Ik denk echter dat de meeste (top-)schakers van zichzelf zullen zeggen dat ze in vorm zijn als ze scherp zijn, en dat je scherp bent als je – naar je gevoel – makkelijk kleine combinaties ziet en miniplannen. En dat je voor je gevoel uit vorm bent als je veel kleine combinaties over het hoofd ziet.
De negende editie van het Prinsenstadtoernooi was op zich een groot succes. Bijna tweehonderd deelnemers en de organisatie liep – afgezien van de gebruikelijke vertragingen bij het begin van de rondes – gesmeerd. Op zich impliceert een voorbehoud en dat is dat de sponsor van de eerste acht edities (OGD) ermee gestopt is en er nog geen opvolger is gevonden. Ik denk niet dat er een groot gevaar is dat er geen tiende editie komt, maar het budget voor grootmeesters zou dat wel kunnen zijn en dat zou voor mij persoonlijk jammer zijn 🙂 Alle edities heb ik tot nu toe meegedaan, met wisselend succes, soms viel ik zelfs buiten de prijzen, maar dit jaar behoorde ik voor de vierde maal bij de winnaars. De laatste keer was al een tijd geleden, dus het mocht ook wel. Echter: in vorm was ik niet. Sterker nog, de scherpte leek geheel te ontbreken. Het zat gelukkig wel mee (al had ik geen indelingsgeluk). Over de medewinnaar, Albert Blees, zal ik ook wat vertellen, maar eerst mijn eigen toernooi.
Al in de eerste ronde ging het bijna mis. In een zeer overwegende stelling ging ik wat freewheelen. Opeens was het voordeel weg en ik moest maar hopen op een tijdnoodfout van mijn tegenstander. Die kwam gelukkig, waardoor ik toch nog won, maar in de tweede ronde stond ik al mijn eerste halfje af. Dat was op zich een correcte partij, maar het was niet mijn bedoeling om naar een miniem beter eindspel af te wikkelen, ik kon er mijn jonge tegenstander tenminste niet mee verontrusten. Ook de derde ronde gaf een typisch voorbeeld van matige vorm/gebrek aan scherpte:
Ik zag het hier wel zitten. Hij moet c5 dekken, dacht ik, dan doe ik f5 waardoor ik zowel aanval als een mooi paard op e4 heb. En de partijzet kon niet, dacht ik.
18…f5!
Wel dus: 19.Pg5 h6 20.Pe6 De8! Ik pakte maar op d6 en verdubbelde maar op de e-lijn. Dat had mijn tegenstander kunnen neutraliseren en ik was al bang dat ik weer remise zou spelen. Hij liet de e-lijn echter aan mij en dat bleek later beslissend.
Lees meer >