14 maart 2014 11:23 Willem Grünbauer
Twee koningen, de witte op g-1, de zwarte op h-8, dat was de stand waar de professor een winnende voortzetting over het oude hoofd zag, terwijl zijn drieennegentigjarige jongere opponent zenuwachtig over de voor zijn doen veels te grote nisbank schoof; had hij zijn ondergang in de gaten? De Professor dacht na, lang na, minuten lang.
Die avond, onder een meer dan halfwas maan en een heldere jupiter in de tweeling, had hij plaats genomen in mijn voertuig en onderwijl dat ik zijn rollator op de achterbank opborg, verzuchtte hij dat "we eigenlijk knettergek zijn dat ik op mijn leeftijd nog naar de schaakclub ga".
Twee dames nog op ’t bord, één op f-2, de ander, de zwarte, op b-8; op de achtergrond, achter gene zijde van het glas, rolde de stadstram voorbij; zo nu en dan kwam een toeschouwer langs om deze unieke partij van naderbij de zien; tevoren had de professor aan mij nog een bijzonder verhaal verteld.
Vier torens, ook dat nog, op het bord; de witte op f-1 en c-1, de anderen op c- en d-8; een anekdote vooral voor hem bijzonder dan; aangaande een zeventigjaar oude brief afkomstig van de toenmalige Nederlandse rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, tijdens de oorlogsjaren door de meesten spottend Zeseneenkwart genoemd, een brief uit 1944 waarin hij werd opgeroepen om landgenoten, min of meer, te verraden en onderweg vertelde hij me dat bij het zien van deze brief zijn hart er van oversloeg.
Lees meer >