Eindspelfinesses 24: Toren en pion tegen toren 1
Krijgt u wel eens een eindspel op het bord in uw partijen? En was u tevreden over de afloop? Of knaagde er iets waarvan u later dacht: “Dat had ik anders kunnen spelen?”
Schaaksite biedt een eindspelrubriek aan waarin u uw kennis kunt opfrissen of eventueel uitbreiden. De internationale meesters Twan Burg en Herman Grooten zullen op frequente basis u proberen bij te praten over diverse eindspelfinesses.
Dat het bestuderen van toreneindspelen van groot belang heb ik elders al eens aangestipt. Statistisch gezien blijkt dat van alle eindspelen die ontstaan, toreneindspelen substantieel meer voorkomen dan andere eindspelen. Als we even logisch nadenken weten we hoe dat komt. Vanuit de opening worden de paarden en de loper eerst ontwikkeld. De torens komen pas veel later in het spel. De kans dat ze snel afgeruild worden is daarom een stuk minder. Vandaar dat het zinvol is om naar toreneindspelen te gaan kijken. In de vorige aflevering heb ik wat actuele toreneindspelen onder de loep genomen. Zonder basiskennis blijft het bestuderen van eindspelen echter heel lastig. Veel leerboeken nodigen ook niet uit om ons dit soort ‘taaie kost’ gemakkelijk eigen te maken. Omdat we zonder basiskennis nergens komen, leg ik – in deze en in een aantal toekomstige afleveringen – de belangrijkste ‘handgrepen’ van het toreneindspel aan u voor, zodat u in uw partijen niet helemaal meer in het duister hoeft te tasten.
We maken een begin met een van de allerbelangrijkste positie, namelijk de stelling van Lucena (zoals die op het plaatje is afgebeeld). De Spaanse speler Luis Ramirez de Lucena (1465-1530) was een Spaans topspeler die een paar eindspelen heeft onderzocht. Aan een daarvan is zijn naam ontleend. Als we nagaan dat hij dat al ergens eind 1400 bedacht heeft, terwijl zijn kunstje inmiddels al duizenden malen is nagedaan, is dat een prestatie van formaat. Ik begin natuurlijk met het laten zien van zijn beroemde ‘bruggetje bouwen’ en daarna neem ik u mee in een paar afgeleide stellingen waarin telkens een klein subtiel verschilletje is aangebracht. En juist dat subtiele verschilletje kan het verschil uitmaken tussen winst en remise. Ofwel: het bestuderen van dit soort eindspelen loont, wat hier liggen de hele en halve punten voor het oprapen!
De witte pion kan bijna promoveren, maar zijn koning staat nog in de weg. Die wordt aan beide kanten gehinderd om voor de pion uit te kunnen kruipen. Vandaar dat wit begint met een schaakje de zwarte koning te verdrijven.
1. Td1+ Kc7
De normale zet. Vrij dom is nu 1… Ke6 omdat wit de pion meteen kan laten promoveren na 2. Ke8. Een wat slimmere poging is 1… Kc6 en nu zijn er diverse methoden om de winst af te dwingen. Ik laat een methode zien, die verreweg het gemakkelijkst is. 2. Ke8 Te2+ 3. Kd8 Tf2 4. Td7 De toren dekt de pion aan de zijkant en wit kan dan daarna proberen zijn pion weer te gaan ondersteunen met de koning. Hij gebruikt dan zijn toren om zich te beschermen tegen de schaakjes. 4… Tf1 5. Ke8 Tf2 [De toren kan ook niet aan de zijkant ‘irriteren’: 5… Ta1 6. f8D Ta8+ 7. Td8 met winst.] 6. Te7 De toren behoedt de koning voor schaakjes in de rug en tegelijkertijd wordt hij onttrokken aan de aanval van de vijandelijke koning. Te vroeg is overigens 6. f8D?? Txf8+ 7. Kxf8 Kxd7 met remise.
2. Td4!
Dit wordt het ‘bruggetje bouwen’ genoemd. De toren wordt naar de vierde rij gespeeld. De bedoeling is dat wit straks wel zijn koning uit de schuilplaats kan halen omdat hij er dan de toren tussen kan zetten als de ‘regen van schaakjes’ op zijn hoofd neerdaalt. De koning kan nu voor de pion vandaan, maar dat heeft nu geen enkele zin. Hij wordt in de rug aangevallen en hij kan zich niet aan de schaakjes onttrekken zonder de pion te verliezen of domweg weer te gaan schuilen op f8. 2. Ke7. De oplettende lezer kan zich afvragen of 2. Td5 niet handiger is. Het probleem is echter dat de toren hier wat kwetsbaar staat. Hij kan weggepest worden met 2… Kc6.
2… Tg1
Zwart heeft weinig keus, hij moet afwachten.
3. Ke7
Eindelijk verlaat de koning zijn schuilplaats.
3… Te1+ 4. Kf6 Tf1+
Zwart moet schaak blijven geven omdat wit anders direct promoveert.
5. Ke6
5… Te1+
Hij kan het geven van schaakjes even staken en weer een wachtzet doen. Maar ook dat helpt hem niet. 5… Tf2 6. Td5! Wit bereidt een ‘brug’ voor op veld f5. 6… Te2+ 7. Te5 Tf2 8. Tf5 Te2+ 9. Kf6 En de pion loopt door.
6. Kf5 Tf1+ 7. Tf4
Het is gelukt! De toren vormt de brug waardoor een einde is gekomen aan de schaakjes. De promotie kan niet meer verhinderd worden.
1-0
Een kleine variatie op de vorige stelling. De zwarte toren staat nu aan de zijkant en daar dreigt hij de witte koning heel erg lastig te gaan vallen. Maar wit is aan zet en dat bezorgt hem de winst.
1. Tg1+!
De vijandelijke koning wordt eerst verdreven.
1… Kh7 2. Te1!
Dit is verreweg de simpelste oplossing voor deze positie. Zwart kan niet verhinderen dat de witte koning achter de pion vandaan komt en dan het ‘vrije veld’ inloopt. Wit staat op winst omdat zijn toren ideaal achter de vrijpion wordt opgesteld. Het promotieveld is daarom indirect onder controle en daarmee dwingt hij de winst af. Een voorbeeld:
2… Ta8+
Wit wint sneller na 2… Td2 3. Kf7 Tf2+ 4. Ke6 en de pion is al aan de overkant.
3. Kd7 Ta7+ 4. Kc6 Ta6+
5. Kb5
En er is een einde gekomen aan de schaakjes. Zwart kan het opgeven.
1-0
Nu opnieuw dezelfde situatie, maar dan met zwart aan zet. En dat maakt een groot verschil! Zwart maakt zelfs remise door de koning aan de zijkant ‘lastig te vallen’. We noemen dat de techniek van de flankschaakjes.
1… Ta8+ 2. Kd7 Ta7+ 3. Ke6
Een poging om naar de vijandelijke toren toe te gaan, loopt op niets uit. 3. Kd6 Ta6+ want na 4. Kc5 heeft zwart 4… Te6 en daarmee verovert hij de pion.
3… Ta6+ 4. Ke5 Ta5+ 5. Kd4
5… Ta4+
Zwart blijft volharden in zijn flankschaakjes. Wit kan eigenlijk niet naar de toren toelopen, hij mag in feit ook de d-lijn niet verlaten omdat de toren dan achter de pion komt. Dat moet hij dan wel goed timen.
6. Kc5 Ta5+
Nog een schaakje is van belang. Nu zou 6… Te4?? een grote misser betekenen. Wit dekt de pion met 7. Kd6 en daarmee staat hij op winst.
7. Kb6
en nu mag het wel.
7… Te5 ½ – ½
In dit laatste voorbeeld bedroeg de afstand tussen de zwarte toren en de witte koning drie velden. Anders geformuleerd: tussen de a- en de e-lijn bevinden zich drie lijnen. In het Engels wordt dit de ‘checking distance’ genoemd. Het Nederlandse equivalent ‘schaakafstand’ klinkt veel minder mooi, vandaar dat ik vanaf nu de Engelse term hanteer. De regel is nu dat als de checking distance drie of meer velden (lijnen!) bedraagt, de torenpartij meestal niets te vrezen heeft, zoals we hierboven hebben gezien. We gaan deze checking distance eens met een veld (=lijn) inkorten om te bekijken wat daar de gevolgen van zijn. Kijk eens naar het volgende voorbeeld:
Zoals gezegd hebben we de situatie een klein beetje veranderd. De zwarte toren heeft nu niet de belangrijke a-lijn weten te bereiken. Tussen de lijn van de zwarte toren en de lijn waarop de pion staat, tellen we nu slechts twee velden en daarmee is zijn lot bezegeld. Hij begint in elk geval aan zijn flankschaakjes met
1… Tb8+
Zoals we al eerder hebben gezien is 1… Ta2 kansloos vanwege 2. Tg1+ Kh7 3. Te1!
2. Kd7 Tb7+ 3. Kd6
3… Tb8
De beste poging. Na 3… Tb6+ zien we waarom de afstand tussen de toren en de pion net te kort is want met 4. Kc7 valt wit de toren aan terwijl hij na 4… Te6 het winnende 5. Kd7! bij de hand heeft.
4. Kc7
Wit moet de toren wegpesten. Geen zin heeft 4. Kd7 vanwege 4… Tb7+.
4… Ta8
De toren houdt de pion tegen en tegelijkertijd heeft hij de belangrijke a-lijn weten te bereiken. Wit heeft nu een groot dilemma want hoe kan hij de pion tot gelding brengen? Er blijkt slechts een zet te zijn die hem de winst bezorgt. Na 4… Te8 5. Kd7 is het meteen afgelopen.
5. Ta1!
De enige zet om te verhinderen dat zwart gebruik kan maken van flankschaakjes over de a-lijn.
- 5. Kd7? geeft zwart weer de gelegenheid om zijn schaakjes vanaf de a-lijn te geven, waarna de remise een feit is.
- 5. Kb7 heeft geen zin omdat de pion na 5… Te8 6. Te1 Kf7 verloren gaat.
- 5. Te1 lijkt slim maar is het niet na 5… Kf7 en de pion is onder controle door zwart.
5… Te8
Objectief het beste is 5… Txa1 omdat wit nu na 6. e8D het matzetten met dame tegen toren onder de knie moet hebben. Overigens is deze stelling makkelijker dan normaal omdat de toren nog niet bij zijn eigen koning is. Een mogelijke winstvariant, gegeven door de tablebases, is: 6… Tc1+ 7. Kd6 Td1+ 8. Kc5 Tc1+ 9. Kd4 Td1+ 10. Kc3 Tc1+ 11. Kd3 Tf1 12. Db5! Kg6 13. Ke4 Tf2 14. Dd5 Tf1 15. Dg8+ Kh5 16. Dc4 Tf6 17. Ke5 Kg5 18. Dg8+ Tg6 19. De8 Tg7 20. Dd8+ Kg6 21. Ke6 Kh7 22. Dd3+ Kg8 23. Dd4 Tg6+ 24. Ke7 Tg7+ 25. Kf6 Kh8 26. Dh4+ Kg8 27. Dh5! Tg1 28. Dd5+ Kh7 29. De4+ Kh8 30. Da8+ Kh7 31. Da7+ en de toren valt.
6. Kd7
En wit wint omdat
6… Kf7
faalt op
7. Tf1+ 1-0
Tot slot nog een opgave om nog even te testen of u met bovenstaande problematiek nu uit de voeten kunt. De vraag in de volgende stelling, met zwart aan zet, is of wit kan winnen.
Op het eerste gezicht moet deze stelling remise zijn met zwart aan zet. De toren heeft de ‘veilige’ a-lijn bereikt. Het enige verschil met de eerder behandelde stelling is dat de zwarte koning niet op g7 maar op g8 staat. Beredeneer waarom dit verschil ook het verschil maakt tussen verlies en remise voor zwart.
Alle partijen of fragmenten via de viewer:
(Van de gebruikte afbeelding is de bron onbekend)
Herman,zou je als het je uitkomt(geen haast) even willen terugkijken naar "begrijp wat u doet, Scheveninger 2"?
Het is een wijdverbreid misverstand – waar ik ook het slachtoffer van ben geweest – dat de "stelling van Lucena" iets te maken heeft met Lucena. De stelling komt niet in zijn boek Repetición de Amores e Arte de Axedrez (1497) voor en is pas voor het eerst gepubliceerd in Il Puttino van Alessandro Salvio’s (1634).
Zie ook Edward Winter. Volgens Winter is de fout in 1922 ontstaan. En inderdaad, als ik mijn Lehrbuch des Schachspiels erbij pak (1892), dan staat op pagina 517 de Lucena stelling, met erboven: "Salvio".
Stel je zou mij vragen: Vincent, wat is de Lucena positie?
Dan zou ik niet 1,23 weten dat het bruggetje bouwen is.
Maar ik ken wel de brug bouwen
Dus waarom zou ik feitelijk moeten weten dat het niet Lucena’s techniek heet?
Wat voor jou werkt Vincent, een naam is nuttig als label om de kennis aan op te hangen, "bruggetje bouwen" is ook zo’n etiket.
De stelling is naar Lucena vernoemd; ‘bruggetje bouwen’ is de naam voor de methode om de stelling te winnen. Je kan de stelling natuurlijk ook ‘De stelling waarbij je bruggetje bouwen moet gebruiken om te winnen’ noemen, maar Lucena is korter.
Ik ben net terug van een paar dagen zonder internet. Dimitri heeft gelijk dat het ‘bruggetje bouwen’ vernoemd is naar Lucena. En de opmerking van Pascal om iets een ‘label’ te geven werkt ook handig in het geheugen.
Voor Duberry: de aanpassingen bij Begrijp wat u doet (Scheveninger 2) zijn doorgevoerd. Nog bedankt voor de opmerkzaamheid.