Deel 18 Optekeningen
13 september 1994 was het 100 jaar geleden dat N.R.S.V., één van de poten van NRSG Wilhelm Steinitz, het schaaklevenslicht zag. Die oorspronkelijke club heeft lang op eigen benen door de schaakwereld gewandeld, vele prominenten voortgebracht, vele successen gekend. In feite was het een afsplitsing van R.S.G. dat als “vergadering” al heel lang bestond, waarschijnlijk al van af 1821. Even na de oprichting van N.R.S.V. besloot de “vergadering” zich ook om te vormen tot heuse schaakclub en onder de naam RSG zich ook in het feestgedruis op de borden te storten. Vele jaren zijn ze naast elkaar voortgegaan, totdat in 1965 het plan bij beide besturen was opgevat tot een hereniging te komen. De plannen werden in daden omgezet en zo ontstond in dat jaar N.R.S.G., een samenstelling uit beider namen. Wilhelm Steinitz, opgericht in 1929, zocht in 1970 toenadering tot N.R.S.G. wat in een fusiebesluit resulteerde. De ontstane vereniging ging verder onder de naam NRSG Wilhelm Steinitz.
De naderende datum 13 september 1994 was aanleiding het eeuwfeest te herdenken. Dat herdenken moest niet slechts een rituele handeling inhouden, maar er moest ook iets tastbaars gebeuren. Het herdenken zou gebeuren met een receptie, het tastbare zou bestaan uit het uitbrengen van een boekwerkje, waarin wetenswaardigheden te berde zouden worden gebracht. Daarnaast zou er een toernooi worden gehouden. Voor het boekje werd een tekstschrijver gevonden in de persoon van Peter Bulthuis. Deze ging met de opdracht van start. Het boekje bevat 100 jaar schaak in Rotterdam aan de hand van anekdotes. Het moest uiteraard geen groot journalistiek gegeven worden, maar ook niet de vorm van een proces-vebaal hebben, waarin opgesomd allerlei feitelijkheden, zoals wie er in die 100 jaar clubkampioen zijn geweest en dergelijke. Neen, het moest een werkje worden dat prettig leesbaar zou zijn, wat geschiedenis bevat en een aantal figuren uit die voorbijgegane jaren nog weer ten tonele voert. Bulthuis, geen schaker overigens, hoewel bord en stukken in zijn kennispakket voorkomen en zijn schaakbibliotheek niet gering is, heeft diverse onderzoekingen gedaan in het verleden en heeft zijn bevindingen aan het papier toevertrouwd.
Het feestvieren kende twee hoogtepunten. Het eerste was het toernooi op zondag, 20 november in de schitterende Paleiszaal van De Esch, ons wekelijks onderkomen. Het werd gehouden tussen 10.00 en 17.00 uur en was op Zwitserse leest geschoeid. Deelnemers waren de toenmalige leden, een aantal geselecteerde oud leden, maar ook een tweetal deelnemers van elke in Rotterdam gevestigde schaakclub, benevens van een klein aantal clubs, waarmee in de laatste jaren sportieve contacten waren geweest. De vorm van het toernooi was een gietsel in 3 groepen met afnemende sterkte of zogewenst met toenemende zwakte! De prijzen bestonden uit schaakklokken, schaakmateriaal, schaakboeken enz. en waren in alle groepen gelijk. Er waren uiteraard ook geen inschrijfgelden. Algeheel winnaar van het toernooi werd Peter Kemner, toen lid van Caballo Blanco. In punten eindigde hij gelijk met Batenburg (Charlois/Europoort), maar die werd op weerstandspunten net afgetroefd. Groep B werd een prooi voor Tholense, geen lid waar dan ook, groep C werd gewonnen door Albers (Onesimus). Er waren 55 deelnemers.
Op vrijdag, 25 november, is in de Paleiszaal een receptie gehouden, tussen 17.00 en 19.00 uur, maar die liep toch nog wel enkele uren uit. Vele genodigden hebben deze bijeenkomst bezocht. Via de secretarissen vermeld in het toenmalige Groene Boekje, werden alle clubs op de hoogte gebracht en hun leden uitgenodigd. Grappig was wel, dat de uitnodigingen waren geadresseerd aan secretarissen… Maar toen het nieuwe Groene Boekje bijna gelijktijdig verscheen, bleek de helft van alle secretarissen te zijn vervangen door opvolgers! Er is maar afgezien ook die nieuwe garde in te lichten, want verwacht mocht worden dat ontvangen post ook zou zijn overgedragen. De receptie, verzorgd door het personeel van “De Esch”, werd een zeer geanimeerde aaangelegenheid. De felicitatiegasten kwamen binnen druppelen en gezellige gesprekken kwamen op gang, gelardeerd met drankjes en hapjes. De KNSB was vertegenwoordigd in de persoon van Frans Maas, de RSB door Van den Broek, voorzitter, Onze helper van het eerste uur bij het tot stand komen van het jubileumboekje, Rein Dijk, bestuurslid van de RSB, was ook onder de aanwezigen. Dijk heeft alle jaargangen van het Tijdschrift van de KBSB voor ons doorgespit, op zoek naar wetenswaardigheden geschikt voor opneming in de tekst van het boekje! Een monnikenwerk, dat hij geheel belangeloos heeft verricht! Ook was aanwezig de voorzitter van sv Daniël Noteboom uit Noordwijk. De zeer veel belovende Nederlandse topschaker Noteboom, geboren Noordwijker, maakte in de begin dertiger jaren van de vorige eeuw deel uit van het tiental, dat in 1931 het vaderlandse kampioenschap voor N.R.S.V. in de wacht sleepte. Tijdens dit samenzijn werde twee erelidmaatschappen uitgereikt. Deze verhevenheid viel toe aan Ebbe Mulder en uw schrijver.
Het boekje van Bulthuis kreeg de naam “De Rotterdamse Variant” met als ondertitel “100 jaar N.R.S.G. Wilhelm Steinitz 1894-1994”. Een aantal onderwerpen: De stelling, verdedigd door Mr. G.C.A. Oskam, bij diens promotie tot doctor in de rechtswetenschap, op 9 oktober 1909 aan de Univrsiteit van Amsterdam. De stelling luidt: “De bepaling, dat de schema’s van schaakpartijen op een wedstrijd gespeeld, eigendom zijn van hen, die den wedstrijd organiseren en zonder dier toestemming niet gepubliceerd mogen worden, is gelijk het verbod der spelers zelve, rechtens tegenover de Pers van geen enkel kracht:”. Oskam was onofficeeel kampioen van Nedertland samen met Dr. A. van Rhijn in 1900 (Groningen), leidende figuur in het schaakverenigingsleven in Nederland en Rotterdam, jarenlang voorzitter van N.R.S.V. en erelid van de K.N.S.B. Hij was de stuwende kracht in de Maasstad.
Interessant zijn de optekeningen rond Philidor en de raakvlakken die hij had met Rotterdam. Philidor heeft niet alleen Nederland bereisd, waar hij behalve Den Haag en Maastricht, ook Rotterdam en Amsterdam aandeed, maar hij schreef er ook de eerste moderne verhandeling over het schaakspel, in 1748, die werd uitgegeven in Londen in 1749. Phildor, voluit François Danican Philidor, was zowel een componist als een vermaard dam- en schaakspeler. Hij werd geboren in de buurt van Parijs in 1726 en blies de laatste adem uit in 1795 in Londen. Hij groeide op aan het hof van Lodewijk XV. Hij was al vroeg een bekend schaker. In zijn leven heeft Philidor een nogal zwervend bestaan gekend, dat hem ook in Nederland bracht. Het prille schaakleven in ons lage landje viel dan ook zo ongeveer samen met zijn komst alhier. Om in zijn onderhoud te voorzien speelde hij vaak dam in Rotterdam en Amsterdam. Schaken deed hij meer in Den Haag waar Engelse officieren zijn tegenstanders waren. Hij speelde veelal blindpartijen en gaf dan ook vaak een voorgift van een stuk op pion. Leuk is een beschrijving van een Franse reiziger genaamd Grosley, die handelde over hoe hij Holland had gezien in het midden van de achttiende eeuw! Hij was in een niet te grote herberg in Rotterdam en hij klaagde dat de Hollanders kennelijk weinig last hadden van vergiftiging van dergelijke kleine ruimten, maar dat de rook die uit de trekschuiten opsteeg de vossen uit hun holen joeg. Nadat in het begin van de 18e eeuw de pijptabak gezelschap had gekregen van pruim- en snuiftabak, verrijkten de kwispedoors ook nog menige openbare gelegenheid. Met een geestige combinatie van de Nederlandse voorliefde voor vuur en spiritualiën, omschreef Diderot onze landgenoten als “levende destilleerkolven, die in feite zichzelf destilleren”. Het leven van een schaak-of damprofessional moest 250 jaar geleden geen lolletje zijn geweest. Philidor reisde ook naar Berlijn, waar Frederik de Grote in 1751 aandachtig toekeek hoe Philidor een plaatselijk schaakmatador afslachtte, die hij ook nog eens een paard voorgift had gegeven. Teruggekeerd in Parijs oogste hij grote roem als operacomponist; hij heeft er diverse op zijn naam staan. Hij kreeg een jaargeld van Lodewij XV, die hij ook schaken leerde.
Als de pionnen de ziel zijn van het schaakspel, zoals Philidor betoogde, dan mag een partij met Captain Smith in Londen in 1790 hiervoor model staan. Tot de twintigste zet verdwijnt er geen pion van het bord en in de partij maakt hij er een gepast gebruik van.
Captain Smith – Philidor
Londen 13-3-1790
Dr. Niemeyer, die het pad van Philidor in ons land natrok, is ook op zoek gegaan naar schaak- en damclubs in ons land in de 18e eeuw, maar heeft er geen gevonden. Hij trof het vroegste bericht over een Hollandsche schaakclub aan in een Duits werkje uit 1799. In Den Haag zou in 1798 een club zijn opgericht, die probeerde de namen van de schaakstukken in Franse geest te veranderen. Dus niet langer koning, koningin, raadsheer enzovoorts, maar voortaan wetgever, directeur, rechter, administrateur, agent en burger. De geest van de Franse revolutie waarde reeds rond. Waarschijnlijk was de club in Den Haag gevestigd, waar Philidor het schaken van de grond hielp tillen.
Het boekje “De Rotterdamse Variant” kent nog veel meer anekdotes, waarvan er hier nog een de revue mag passeren. In het jaar 1934 pakte secretaris Efraim de Haas van N.R.S.V. (als jood later omgebracht in de oorlog) de pen om een aantal wederwaardigheden van de toen 40-jarige club op schrift te stellen. De Haas greep terug op een stuk van de toenmalige secretaris Blijdenstein bij het 25-jarig bestaan in 1919, maar moest het zonder diens bronnen stellen, want deze waren verdwenen of inmiddels ingelijfd in de privé verzameling van een ander clublid. Men krijgt overigens de indruk dat De Haas precies wist waar dat verdonkeremaand oerarchief van de N.RS.V. zich bevond, in welk huis en op welke boekenplank. Maar daar zweeg hij over. Soms gaat dat zo in het verenigingsleven! De Haas duidde nu ook aan waar de wieg stond van de N.R.S/V. in 1894: een bovenzaaltje van hotel Coomans. Het verenigingsleven speelde zich echter voorlopig af in café Rondeel aan de Hoogstraat. Jhr. A.W. van Lennep kwam hier weldra simultaan geven. De resultaten waren dusdanig bedroevend, dat de heer Hoezoo, die een schaakrubriek verzorgde in “De Wereldkroniek”, een Rotterdamse uitgave, werd verzocht om de leiding van een schaakcursus voor de club op zich te nemen.
Vanaf 1898 problemen! De uitbater van Rondeel wenste een hogere zaalhuur (van ƒ 1.- naar ƒ 10.- per week), omdat menige schaker zonder enige vertering zijn schaakavond op dinsdag uitzat. De contributie kwam toen op ƒ 4.- (wat aanvankelijke de contributie was. is onbekend). Men vertrok naar het ‘Zuid-Hollands Koffiehuis”. De heer Van Dantzig, president van de N.R.S.V., die een schakend musicus was, bood ter compensatie van de hogere contributie nu en dan een concert aan op de clubavond. Zou het de viool zijn geweest? Er gaat een verhaal over een beroemd violist die, om in de stemming te komen, voor elk recital een vluggertje speelde, dat hij altijd won. Hij wist uiteraard niet dat zijn tegenstanders daarvoor door de impresario werden betaald. De N.R.S.V. verhuisde in hoog tempo langs de bestaande etablissementen in de stad: Poolsch Koffiehuis, Coomans, Stroomberg, Suisse, Pschorr, Het Gouden Hoofd. Werd eens het letterlijk zeer innemende lid Van Kl. berispt (notulen 19 oktober 1905), dat hij zich beteren moest, met meer van zulke innemende leden was de N.R.S.V. in vroeger jaren een minder zwalkend bestaan beschoren geweest! In 1919 werd het 25-jarig bestaan van de N.R.S.V. gevierd met een achtkamp, waarvoor de sterkste Nederlandse spelers, waaronder Oskam en Koetsheid als leden van de N.R.S.V.. waren uitgenodigd. Ook Richard Réti was van de partij. Deze won met 7 uit 7 partijen.
Eén van clubs waaruit N.R.S.G. Wilhelm Steinitz ontstond, was één van de oudste scholierenclubs in ons land: de schaakvereniging Wilhelm Steinitz, die op 3 oktober 1928 werd.opgericht door scholieren van de HBS aan de Bergsingel in Rotterdam. Op de HBS aan de ’s Gravendijkwal in Rotterdam zag ongeveer tegelijkertijd de scholierenclub “Greco” het licht, genoemd naar de 17e eeuwse Italiaanse meester; in 1929 traden de leden van deze club “en bloc” toe tot de sv. Wilhelm Steinitz. De schaakjournalist Chr. Vlagsma,, Steinitziaan van het eerste uur, heeft meermalen bericht hoe de oprichting van sv. Wilhelm Steinitz in zijn werk is gegaan. Vlagsma had zich als 15-jarige HBS-er in korte broek (opmerkelijk, dat middelbare scholieren toen korte broeken droegen!) een plaatsje weten te veroveren in de Rotterdamse schaakwereld, die door oudere heren werd gedomineerd. Dat kwam enerzijds door zijn kranig spel, anderzijds omdat zijn vader de voorzitter van een “arbeidersschaakclub” was, met Vlagsma Jr. als lid. Die arbeidersschaakclub was in 1918 naar Haags voorbeeld ook in Rotterdam opgericht. In de doorgaans deftige schaakwereld ontstonden er in Rotterdam nadien meerdere clubs voor hand- en hoofarbeiders, aldus Vlagsma, en hij noemt Spangen, Het Westen, Kralingen, Het Centrum, De Pion, enzovoorts. Het contact tussen de gevestigde clubs – in Rotterdam op dat moment het R.S.G., de Rotterdamse Studenten en Gymnasiumvereniging en N.R.S.V. – en de nieuwkomers verliep niet altijd even soepel. Vlagsma kon zich herinneren dat hem eens de deur werd gewezen door zo’n “sociëteitsclubje”, hoewel hij toch lid van een echte schaakclub was, omdat men er niet tegen een jongetje in korte broek, zonder baard, wenste te spelen. Uit het gegeven, dat HBS-ers een eigen schaakclub oprichtten en dus klaarblijkelijk niet erg welkom waren in het gezelschap van gymnasiasten en studenten, valt op te merken dat ook door jongeui rigoureuze scheidslijnen werden getrokken.
Maar hoe dan ook, de schaakprestaties van Vlagsma trokken de aandacht, ook op zijn HBS, van het een kwam het ander; Vlagsma werd uitgenodigd tot een match op zaterdagavond op zijn school door de thuisschaker en klasgenoot Ivo Samkalden, in wie wij de latere minister van Justitie en burgemeester van Amsterdam herkennen. Wie de match won, valt niet meer te achterhalen; wel ontstond in die match het rumoerige scholierenclubje dat zich al vlug de reputatie op de hals haalde uiterst gevaarlijk te zijn. Het clubje bleef bestaan en verbond zich, toen uiteraard al geruime tijd de korte broek ontwassen, in 1970 met N.R.S.G. Vlagsma noemde J.H.C. Fonteijn, wedstrijdschaker en eindspelcomponist, en W.J. Mühring (vijf jaar later reeds kampioen van Rotterdam) als sterkste spelers van het eerste uur van sv. Wilhelm Steinitz. Tot die sterkste spelers dient uiteraad ook Vlagsma te worden gerekend.
Uw schrijver had in 1949 een keer het genoegen de degens te kunnen kruisen met Vlagsma. Het werd een voor mij enigszins benauwde remise.
Chr. Vlagsma – A. de Jong
Rotterdam, 2 juni 1949