De R is van Rubinstein en Reshevsky

Het Schaakalfabet is een serie geschreven door de ons helaas vroeg ontvallen Huub van Dongen, oorspronkelijk geschreven voor het Brabantse jeugdblad Minorpromotie, waarin alle letters van het alfabet aan beroemde schakers, schaaktermen of andere schaakcuriositeiten worden gekoppeld.

De twee helden van deze geschiedenis horen tot de allersterkste schakers die er ooit geweest zijn. Er zijn nog veel meer overeenkomsten. Ze kwamen allebei uit Polen, uit de buurt van Lodz. En ze werden allebei geboren in een zeer armoedig joods gezin. Akiba Rubinstein (1882-1961) was het 12e kind van een onderwijzer. Samuel Reshevsky (1911-1992) was de jongste in een gezin met zes kinderen.

Zelfs hun speelstijl had veel overeenkomstigs. Rubinstein en Reshevsky probeerden iedere partij zo snel mogelijk een logisch plan te maken. Dat plan werd zeer consequent en met allerlei subtiele middelen tot uitvoering gebracht.

Maar er waren ook grote verschillen. Rubinstein was een artiest. Hij speelde partijen als kunstwerken. Z’n fraaie manoeuvres wist hij bijna altijd te bekronen met juwelen van combinaties. Prachtige offers. Volstrekt onverwachte wendingen. Reshevsky daarentegen was een harde professional. Als hij eenmaal gewonnen stond, donderde het hem niet hoe hij won, als hij maar won. Meestal was hij op het eind van z’n partijen in verschrikkelijke tijdnood. Een paar minuutjes voor twintig zetten was voor Reshevsky heel normaal. En dan begon het grijpen en graaien. Daardoor eindigden z’n partijen vaak erg lelijk. Met veel fouten. Maar meestal hield Reshevsky alles toch wel zo’n beetje onder controle. En als z’n tegenstander, doodzenuwachtig door Reshevsky’s gebeuk op de klok, zich ook een paar onnauwkeurigheden liet ontglippen, mepte Reshevsky hem vliegensvlug van het bord.

Rubinstein was heel bescheiden. Ook als hij briljante partijen van de wereldkampioenen Lasker, Capablanca of Aljechin won. Voor de Eerste Wereldoorlog was hij al ziekelijk verlegen. Zelfs al won hij zo goed als ieder toernooi waar hij aan meedeed. Na die oorlog, een verschrikkelijke tijd, was hij ronduit mensenschuw. Dat werd steeds erger. Op een gegeven moment durfde hij zelfs z’n tegenstanders niet meer aan te kijken. Een opgetekend gesprekje uit die tijd: “Tegen wie speelt u in de volgende ronde?” “Ik speel morgen tegen de zwarte stukken.” De laatste dertig jaar van zijn leven schaakte hij niet meer. Sterker nog: hij kwam nauwelijks meer buiten.

Reshevsky was heel anders. Hij bleef zijn hele lange leven lang een brutale vlegel. En dat is geen wonder als je naar zijn carrière kijkt. Al als zesjarig jongetje werd Sjmoel Rzeszevski schaakprofessional. Zo heette hij. Pas toen hij later naar Amerika emigreerde, veranderde hij z’n naam in Samuel Reshevsky, omdat anders helemaal niemand zijn naam kon uitspreken. Als klein kind speelde hij simultaan tegen de volwassen leden van allerlei schaakclubs in Polen. Hij won bijna alles. En hij verdiende er zoveel geld mee dat zijn arme ouders hem enkele jaren later al meenamen op tournee door Europa. Lezen en schrijven kon hij toen nog niet. Dat had hij nooit geleerd. Maar brutaal dat hij werd! Toen hij, zeven jaar oud, tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog de gehate Duitse gouverneur van Warschau in een simultaanpartij versloeg, zei hij na afloop: “U kunt misschien schieten, maar ik kan schaken!” In 1920, negen jaar oud, gaf hij simultaan in Amsterdam. Eén van z’n tegenstanders was de 18-jarige Euwe, toen misschien al wel de sterkste speler van Nederland. Euwe won met een trucje een stuk. Omdat hij de jonge Reshevsky wel leuk vond, bood Euwe remise aan. Hij kreeg een soort “Wat denk jij wel” als antwoord. “Ich will siegen!” zei Sammy. “Ik wil winnen”. Het werd z’n enige verliespartij. Van de andere negentien Amsterdamse clubschakers wisten er nog twee remise te maken. De rest werd door het wonderkind in z’n matrozenpakje ingeblikt.

De zachtmoedige Rubinstein en de brutale Reshevsky hebben maar één keer een partij tegen elkaar gespeeld. In 1917 in Warschau. Rubinstein speelde blind en won natuurlijk gemakkelijk. Hij was zo ongeveer de beste van de wereld. En Reshevsky was pas zes. Na de partij zei Rubinstein iets opmerkelijks. “Jij wordt nog wel een keer wereldkampioen”. Bedoelde hij daar misschien ook mee dat hij het zelf nooit zou worden? Daar had hij dan gelijk in, want hij kon gewoon niet genoeg geld bij elkaar krijgen om een match tegen Lasker te spelen. Anders had hij echt wel een kans gemaakt.

En Reshevsky? Ook hij werd nooit wereldkampioen. Maar veel scheelde het niet. Hij speelde decennia lang in de wereldtop. Reshevsky speelde als ik goed geteld heb 112 toernooipartijen tegen de elf achtereenvolgende wereldkampioenen van Lasker tot en met Karpov. Score: 48½ – 63½. Dan zit je er dicht bij hoor! En hij was in elk geval zowel de sterkste 6-jarige, als de sterkste 80-plusser aller tijden. Hij stierf heel onverwacht op 81-jarige leeftijd toen hij net bezig was om zich voor te bereiden voor een nieuwe tournee rond de wereld.

Erg mooi speelde Reshevsky meestal niet. Maar hoe schitterend Rubinstein kon schaken, kun je heel goed aan de volgende stelling zien. Pak er maar gauw een bord bij, want het is heel leuk.

G. Rotlewi – A. Rubinstein, Lodz, 1907.

19…Lc7-b6+

20.Kg1–h1 Pf6-g4!

21.Ld3-e4 De7-h4

22.g2-g3 Tc8xc3!!

23.g3xh4 Td8-d2!!

24.De2xd2 Lb7xe4+

25.Dd2-g2 Tc3-h3!!

Wit gaf op. Door de penning van Dg2 kan hij Th3xh2 mat alleen nog maar uitstellen. Bijvoorbeeld 26. Lb2-d4 Lb6xd4 27. Tf1-f2 Ld4xf2 28. Dg2xe4 of iedere willekeurige andere zet 28. … Th3xh2 mat. Mooi hè!

En nu de uitleg. We bekijken na iedere zwarte zet of wit het beter had kunnen doen.

Diagram 3

Het eerste offer is nog maar een schijnoffer. Wit speelde 21.Ld3-e4 maar andere zetten hielpen ook niet. Kijk maar:

21.De2xg4 Td8xd3 en de zwarte torens komen binnen, waarna de aanval op g2 wit materiaal gaat kosten;

21.Ld3xh7+ Kg8xh7 22.De2xg4 Td8-d2 is ook meteen klaar;

21.Pc3-e4 Td8xd3 22.De2xd3 Lb7xe4 23.Dd3xe4

Opgave 1 (stap 4):

Hoe forceert zwart nu snel mat? Wit kan er echt helemaal niets meer aan doen!

Diagram 5

Er dreigt mat. 22.h2-h3 helpt ook niet. Kijk maar: 22…Tc8xc3!! 23.Lb2xc3

(Of 23.De2xg4 Tc3xh3+ 24.Dg4xh3 Dh4xh3+ 25.g2xh3 Lb7xe4+ 26.Kh1–h2 Td8-d2+ 27.Kh2-g3

Opgave 2 (stap 3): Zwart geeft mat in drie.

23…Lb7xe4 24.De2xg4 Dh4xg4 25.h3xg4 Td8-d3!

Opgave 3 (stap 2): Wat gebeurt er nu als wit z’n loper redt?

Diagram 8

Wat is dit voor een fantastische zet? Zwart offert tegelijkertijd een kwaliteit en een dame. Wit sloeg de dame.

Opgave 4 (Stap 2 en 3): Wat volgt er op 23. Lb2xc3?

Diagram 9

Nog zo’n kolossale zet eroverheen! Zwart staat een dame achter en bijna al zijn stukken staan aangevallen. Toch kan wit zich met geen mogelijkheid redden. In de meeste varianten komt er net zo’n truc als in de partij. Bijvoorbeeld 24.Le4xb7 Td2xe2 25.Lb7-g2 Tc3-h3!! Enzovoorts. Het mat op h2 is niet meer te dekken.

Opgave 6 (stap 2): Wat volgt er op 24. Lb2xc3? Het kan op meerdere manieren, maar het handigst is gewoon schaak, schaak, mat.

Alle antwoorden zijn terug te vinden in de varianten via de viewer:

(De foto’s en illustratie zijn van onbekende bronnen)

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Voor de overzichtspagina klikt u hier.

Over Herman Grooten

Herman is ruim 40 jaar schaaktrainer. Hij verzorgde lange tijd de schaakrubrieken in Trouw en het ED. Daarnaast was hij Topsportcoördinator bij de KNSB en is hij auteur van diverse schaakboeken en werkt hij voor Schaaksite. Klik hier voor series die hij op Schaaksite heeft gezet.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.