Schaken is voetbal, voetbal is schaken

Vorig weekend, op zaterdag 30 november, verrichtte een jarige Magnus Carlsen de aftrap bij de wedstrijd Real Madrid – Real Valladolid voor de Spaanse voetbalcompetitie. Naar verluidt verklaarde Carlsen dat hij in de periode van rust die hij zichzelf had gegund, deze uitnodiging niet aan zich voorbij had mogen laten gaan. Aan een voortdurend lachende, zwaaiende en zelfs diep buigende Magnus was af te lezen dat het een jongensdroom was die uitkwam. Als u er meer van wilt zien zoek op het internet naar de filmpjes op YouTube.

In de zomer van dit jaar was ik verslaggever van groep C op het Open Nederlands Jeugd Kampioenschap (ONJK) in Borne. In het schaakverslag van de donderdag boog ik mij over de kwestie waarom voetbal – in passieve maar vooral ook in actieve zin – zich in grote populariteit bij schakers mag verheugen, hetgeen met het optreden van de nieuwe wereldkampioen in het Bernabeu stadion nog maar eens werd onderstreept. Hier een licht verbeterde versie van dat artikel:

Schaken is voetbal, voetbal is schaken

Over voetbal zeggen ze wel eens: zijn er dan geen belangrijker zaken in het leven? Zeker, die zijn er. En zo is het ook met schaken: soms zijn er belangrijkere dingen. Zoals? Precies: voetbal! Het ONJK team heeft dat goed begrepen en organiseert daarom op de donderdagmiddag traditioneel een voetbaltoernooi.

Het is opvallend hoe populair voetbal is onder schakers. Voetbal is op afstand de tweede sport van de doorsnee schaker. Hoe kan dat toch? Op het eerste gezicht denk je immers: schaken is voor de slimmerds en de wat rustiger typen – en voetbal voor de dommerds en de rouwdouwers. Toch?

Als je je echter wat meer in deze kwestie verdiept vallen steeds meer de frappante overeenkomsten tussen beide sporten op. Zozeer zelfs dat je tot het vermoeden komt dat hier meer aan de hand is.

Bij beide sporten ligt de geboorte in een ver verleden. Die van voetbal eeuwen geleden, van schaken zelfs millennia. Voor het werkelijke ontstaan ervan – zo is mijn theorie, jawel – moeten we veel en veel verder terug gaan. Ergens tot in de prehistorie.

Het kan niet anders of voetbal en schaken hebben dezelfde oorsprong. Zoals apen en mensen een gemeenschappelijke voorouder hebben, zo moeten schaken en voetbal voortgekomen zijn uit een en dezelfde oersport. Door een honderdduizenden jaren durende evolutie hebben schaken en voetbal zich – waarschijnlijk geheel volgens de darwinistisch wetten – ontwikkeld tot de twee aparte sporten die het nu zijn. Voor wie er oog voor heeft zijn de van oudsher stammende overeenkomstige kenmerken volop herkenbaar in beide spellen. Kijk maar eens …

Bij het schaken heb je de koning. In het voetbal de keeper. Bij het schaken dient de koning mat gezet te worden. In het voetbal moet je de keeper zien te verschalken. De weg waarlangs dit doel te bereiken is, dát is waar het bij beide spelletjes allemaal om te doen is. Bij voetbal. Bij schaken. Onnoemelijk is het aantal mogelijkheden om tot het gewenste resultaat te komen. Bij het schaken zijn en worden er bibliotheken vol over geschreven, het voetbal kent zijn talloze voetbalbladen en praatprogramma’s met hun oneindige en oeverloze geneuzel. Waar gaat het allemaal over? Over niks. Of, naar het oordeel van de voetballer en de schaker, over álles.

De koning van het schaken is dus de keeper in het voetbal. De twee backs – de vleugelverdedigers – zijn de torens. Zowel in het schaken als in het voetbal staan ze achter in de hoek opgesteld. De rol van de backs en de torens komen meestal pas later in het spel tot uitdrukking. Bij voetbal is verdedigen hun eerste taak, maar om te winnen moeten ze zich ook met de aanval bemoeien. De loop van de backs is die van de rechte lijn. Zoals de lijn van de toren. De back moet aan de zijlijn blijven, dat is zijn gebied. De back is op zijn gevaarlijkst als hij de achterlijn haalt om vandaar de voorzet af te geven. Zoals de toren in het schaakspel op de zevende rij het meeste gevaar sticht.

Behalve langs de zijkant gaat de toren in het schaakspel vaak ook door het midden recht naar voren. Dat komt door de rokade. Het voetbal kent de rokade niet. Die is door de natuurlijke selectie van de beste eigenschappen door de eeuwen heen verloren gegaan – logisch, een back in de as van het veld zou alleen maar in de weg lopen. Als voetballiefhebber hebt u er waarschijnlijk nog nooit bij stil gestaan, maar zo zit dat dus.

Dan het paard. Door zijn beperkte bereik heb je in het schaken uiteindelijk liever een loper of een toren om over de dame maar te zwijgen. Maar zonder paarden is het schaakspel dood. In het voetbal heb je ze ook, de paarden, het zijn de harde werkers – de werkpaarden – uitsluitend spelend in dienst van anderen, maar net zo onmisbaar als hun soortgenoten van het schaak. Heel soms zijn ze even de held, omdat ze een doelpunt maken of omdat ze de vijandelijke koning mat zetten. En altijd gun je dat hun het meest, want zij zijn veruit het sympathiekst. In het voetbal. In het schaken.

De loper van het schaakspel is in het voetbal de speler met de splijtende pass, de steek- of cross-pass, de dieptepass op de spitsen, en het liefst van al de pass over de gehele diagonaal. Een van de beroemdste loperzetten ooit op een voetbalveld vertoond, is die van Frank de Boer in de kwartfinale Nederland-Argentinië tijdens het WK van 1998, waarmee hij Dennis Bergkamp in staat stelde briljant te scoren.

De pionnen zijn de poppetjes. De poppetjes die de opstellingen completeren. De poppetjes waarvan het zaak is ze goed neer te zetten. Op het voetbalveld, op het schaakbord. Ze zijn anoniem en inwisselbaar. Eentje meer of minder doet er niet zo veel toe. Sterker nog, soms heb je beter spel als je er een minder hebt. In schaakspel heet dat een gambiet, wat inhoudt dat de speler meteen al in het begin vrijwillig een pion offert. Het voetbal kent het gambiet niet. Wonderlijk eigenlijk, want hoe vaak niet wint een noodgedwongen met tien man spelend team de wedstrijd tegen de voltallige elf van de tegenstander?

Komen we bij de dame. Het mag dan de koning zijn om wiens leven het in het schaakspel gaat, maar feitelijk is de koning een tamelijk hulpeloos schaakstuk. Zelfs een pion is sneller op de eerste meters. De dame daarentegen is degene die alle aandacht en bewondering naar zich toetrekt. Machtig, superieur en technisch volmaakt, omdat ze recht én schuin én zover mag als ze zelf wil. Nee, de paardsprong kent ze niet, maar die kromme beweging past ook niet bij haar statuur.

Zoals de koning in het schaakspel in zeker opzicht een blok aan het been is, zo is de keeper een gemankeerde voetballer. Iedereen weet het nog wel van vroeger, de kruk, die zet je op de goal. De spil waar het in een elftal om draait is de spelmaker, waarvan er maar één in het team kan zijn. Hij is de dame van het voetbal. De Messi, de Cruyff, de Maradona, enfin iedereen kent de namen. Hij is de geboren leider, de spelverdeler, de kunstenaar, de ster. Hij beheerst alle facetten van het spel, behalve natuurlijk – zoals bij de dame in het schaak – die van het (werk)paard. Want hard werken hoeft hij niet. Het zou ten koste gaan van zijn werkelijke taak, en die is te schitteren.

Hiermee is de voorliefde van de schaker voor voetbal verklaard. En ook waarom 2/5-e deel van alle ONJK deelnemers, even gepassioneerd als achter het schaakbord, vanmiddag op het voetbalveld stond. Het is maar dat u het even weet. Morgen gaan we gewoon weer schaken.

En o ja, geschaakt werd er ook nog, in de ochtend. In de C-groep nam Sourav de leiding over van Max.

Meer verhalen op schaakvaderverhalen.blogspot.nl/

2 Reacties

  1. Avatar
    Lucas 09 december 2013

    Een belangwekkende visie. Graag wil ik in dit verband wijzen op de artikelen "Schaf het voetballen af I & II" van wijlen IGM J.H. Donner. Helaas niet op internet te vinden, maar wel in boekvorm als gebundelde columns. Donner wijst juist op de enorme tegenstellingen tussen schaken en voetballen, waarbij het voetballen in zijn ogen een volstrekt inferieur tijdverdrijf is, dat uiteindelijk slechts leidt tot maatschappelijke ontwrichting en om die reden dan ook van overheidswege afschaft dient te worden. In zijn beschouwing is een hoofdrol weggelegd voor de scheidsrechter, een rol die in het verhaal hierboven vreemdgenoeg ontbreekt. Donner stelt dat het voetballen in feite een strijd is tussen 22 voetballers aan de ene kant en 1 arbiter aan de andere kant. De arbiter verliest uiteraard altijd, omdat hij onmogelijk het gehele speelveld kan overzien. Kenmerkend bij het voetballen is dan ook dat regels opzetttelijk worden overtreden, als de scheidsrechter het maar niet ziet. Bij het schaken is zulks onmogelijk, hoewel Donner in zijn tijd nog niet kon weten dat computerbedrog bij het schaken zo’n groot probleem zou worden. Het is, zoals bij veel van Donner’s beweringen, vooral een vermakelijke stelling. Wel met een kern van waarheid.

  2. Avatar
    Whykonen 11 december 2013

    Leuk om te lezen! Mooie vergelijking :) Vanavond maar weer Ajax kijken dan!

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.