1A: Caïssa-SISSA 2 : 5-5
In de voorbereiding ging een en ander moeizaam door ziekte en dromerij, en vooral omdat zowel Den Bosch als Caissa weigerde vooruit te spelen. Toen Maria, teamleider van SISSA 1, vriendelijk verzocht had of Floris wellicht vooruit kon spelen, kwam de teamleider van Den Bosch met de legendarische woorden: ‘Je gaat toch niet trouwen op een dag dat je weet dat je moet schaken?!’
Op deze heuglijke dag, (gefeliciteerd Floris, vrijgezellenavond doen we bij de volgende thuiswedstrijd!) was de sfeer in de auto op weg naar Amsterdam allerminst hoopgevend te noemen. Arjan had vogelgriep of kinkhoest opgelopen en blafte de binnenkant van de auto bij elkaar, Hummel moest zichtbaar nog even wennen aan het leven op het Zuidlarense platteland en Pastoor had sinds 6 uur die ochtend non-stop naar de troetelbeertjes of teletubbies gekeken. We schatten de kans op 4 procent dat we met de overwinning terug konden keren naar het Groningse. Later zou Pastoor claimen dat zijn pessimisme een poging was om ons op scherp te zetten.
Het andere deel van SISSA 2 was met de trein gekomen en in Amsterdam-Oost troffen het autodeel en het treindeel elkaar om exact kwart voor 1 voor de ingang van speelzaal de Meevaart. Sommige mensen zouden dit als een teken zien, maar wij schakers natuurlijk niet. Hoogstens zou je kunnen zeggen dat dit symptomatisch zou blijken voor het teamgevoel dat zich tijdens de match ontwikkelde.
We waren dus op tijd, maar dat gold niet voor de klokken. Links en rechts vielen klokken uit, werden er ouderwetse Garde-klokken uit de tijd van Capablanca aangerukt hoorde ik mensen hardop meetellen, en moesten mensen in de lagere teams van Caissa wachten tot er via internet nieuwe klokken besteld werden. Overigens werden zijn we prima ontvangen door Caissa en toen de commotie was neergedaald konden we eindelijk doen waarvoor we waren gekomen: schaken. Ehh, ik bedoel: in vroegtijdig stadium remise aanbieden en hopen dat onze tegenstander niet zou weten wat voor lage rating we hebben en het dan maar zou aannemen.
De tactische opstelling noopte dat Arjan op bord 10 voor een zeker puntje moest gaan zorgen, aangezien dit zo’n beetje het enige bord was waar we onze tegenstander in rating overtroffen. Arjan kreeg tegen Enrico Vroombout de opening op het bord waar hij naar eigen zeggen een haat-liefde verhouding mee heeft, de moderne Benoni. In een partij die drie kanten op kon, kwam er een zwarte pion op b2 en was het zijn tegenstander die nauwkeurig moest zijn. Dat was hij niet, zodat Arjan met een subtiel damevorkje de partij kon beslissen.
Op bord 9 speelde een Pastoor een opening waar hij z’n tegenstander na vier zetten uit de theorie haalde. Enig probleem: de teamcaptain zelf was na twee zetten al ‘out of book’, waardoor hij op zet drie (iets met d3 of d5) naar eigen zeggen reeds de beslissende fout maakte. Een openingcoach zou wellicht uitkomst kunnen bieden en ervoor zorgen dat dit talent zijn finesses in het midden- en eindspel tentoon kan spreiden. (‘Ik wil een mens als trainer. Geen boeken of computers, daar heb ik een hekel aan.’) Complimenten zijn wel op z’n plaats voor z’n rol als captain, en dan met name voor de zeer strategische opstelling.
Op bord 8 offerde Edim een stuk voor langdurige ontspanning. Terwijl zijn medespelers nog bezig waren de laatste ontwikkelingen in de Najdorf proberen op te rakelen, zat Edim al met zijn tegenstander Juan Roda de Husman in de kantine hun negen zetten uitvoerig te analyseren. Aanvankelijk met een excuus ice-tea, (want je zal maar na een verloren pot om half twee met een biertje over het bord van je medespelers hangen), maar niet veel later toch met het eerste troostpilsje in de klauwtjes.
Jorn speelde tegen Jack Blanchard, die qua uiterlijk gelijkenissen vertoont met een figurant uit een Aziatische actiefilm uit de jaren ‘70, maar ons jeugdtalent amper wist te imponeren. Hoewel Jorn volgens de officiële documentatie zo’n ( 2197 – 1559 = ) 638 ratingpunten minder heeft dan z’n tegenstander, was daar op het bord weinig van te merken. Jack wikkelde na een kalme Caro-Kann af naar een toreneindpel waarin hij hoopte z’n tegenstander op techniek weg te kunnen spelen. Jorn koos echter voor de actieve verdediging, waarna z’n tegenstander zijn tweede remiseaanbod wel moest accepteren. Een zeer puike prestatie op bord 7.
Op bord 6 kreeg Benno, die graag over zichzelf spreekt in de derde persoon enkelvoud, tegen Michael Wunnink een minder moderne Benoni op het bord. Al snel ontstond er een scherpe stelling die schreeuwde om een offer op h3, hetgeen geschiedde. De compensatie bestond uit twee pionnen en aanval de andere kant op, maar Benno wist met het nodige kunst en vliegwerk en stellingsgeluk de schade te beperken. Hij kon zelfs afwikkelen naar een eindspel dat alleen praktische kansen bood op winst voor zwart. Na zestig zetten werd – met slechts twee koningen een zwarte pion op het bord – toch maar de vrede getekend.
Casper speelde op bord 5 na wat geflirt met 1.e4 toch maar zijn lijfvariant, de Trompowski, een opening vernoemd naar de Braziliaanse meester Octavio Trompowski, over wiens privé- leven we uit respect voor de familie geen uitspraken zullen doen. Na een tamelijk rustig begin van de partij, stelde zijn tegenstander Dennis Brouwer de rokade zo lang uit dat het thematische pionoffer e5 wel gespeeld moést worden. Even later was dichtschuiven Brouwers enige kans, maar gedreven door opportunisme haalde hij het beste in Casper naar boven. Na deze soevereine zege ontwikkelt Rupert zich met twee uit twee langzamerhand tot de sterspeler van ons team. Als de roep uit het eerste team of de Griekse of Portugese competitie te hevig wordt, zullen we hem vroegtijdig moeten laten gaan. Zo’n talent moet uitvliegen, hoe graag we ‘m ook in het nest zouden willen houden.
Op bord 4 moest Renze het opnemen tegen Mariska de Mie. Na kansen voor beiden in een gecompliceerde Siciliaan was het De Mie die in het eindspel voor de winst speelde. Ze offerde of verloor in tijdnood een stuk en Renze kon met zijn zwarte paard de twee witte pionnen simpel in bedwang houden.
Frits speelde op bord 3 een Fritziaanse partij tegen Alje Hovenga. Sommige schakers houden van wilde offers, scherpe openingtheorie en vuurwerk op het bord. Aan al deze zaken heeft Frits een broertje dood. De schaker vertoont in Frits’ geval gelijkenissen met de mens achter de schaker, hij is en blijft conservatief. Een pion in de opening winnen die zijn tegenstander nooit meer terugziet, de tegenkansen neutraliseren, geen risico’s nemen, overwinning noteren. Ogenschijnlijk simpel, maar een belangrijk punt.
Op bord 2 had Hendrik-Jan een zware kluif aan Robert Kikkert. Hij speelde een prima opening, maar onderschatte de breekzet c5 van z’n tegenstander en zag zich genoodzaakt op trucjes te spelen. Hij gaf zijn dame, maar moest constateren dat deze actie meer kenmerken bevatte van offreren dan offeren.
Hummel had op bord 1 gehoopt op Hans Ree, maar die zat onder z’n perenboom in de Bourgogne de laatste hand te slaan op de langverwachte roman over de schaakscene van begin jaren ’60 in Amsterdam-Zuid. Hij moest het met het paard van Bezemer doen en dat bleek een beter dier dan de knol van Ree. Kansen waren er voor beiden, trucjes waren er voor beiden en gerommel was er van beiden. Zoals het hoort was het dit hoogste bord dat uiteindelijk de doorslag moest geven in de match en zoals het hoort gebeurde dat in een toreneindspel. Hummel speelde het praktisch en slim, en offerde z’n laatste pionnen voor een theoretische remise. Bezemer stribbelde nog even voor de vorm tegen, maar moest uiteindelijk met een halfje genoeg nemen.
Na een zoute pizza in de Javastraat waar ook onze tegenstanders zetelden, keerden we voldaan huiswaarts. In het H’tje werden onze partijen bekritiseerd door de aanwezige grootmeesters, werd de moderne architectuur bekritiseerd door Frits en werd John de Bever en het bier door niemand bekritiseerd. Nick schreef dat SISSA 1 met 4,5 – 3,5 gewonnen had in Den Bosch en ook onze 5-5 in Amsterdam voelde als een zege. Een goede prestatie, zeker gezien het aantal invallers en het gemiddelde ratingverschil. Met twee matchpunten in de zak kunnen we zowel naar onder als naar boven kijken, maar aangezien je van beide een stijve nek krijgt, stel ik dan maar voor het laatste te doen. Op naar Philidor!