Tiende partij na zware strijd remise
Ook de tiende partij van de WK-match leverde geen beslissing op, maar een mooi gevecht was het wel! Echt zo’n partij waarbij zonder engines niemand had geweten hoe het stond. Zelfs toen de partij vervlakt was naar een dubbel toreneindspel leek het eerst zwart te zijn die op winst kon spelen, maar even later wit! En toch remise dus, 5-5 nu. Nog twee partijen te gaan voor de eventuele tiebreak…
De opening was weer een Sveshnikov en Caruana koos weer voor de variant met 7.Pd5. Even later kwam het nieuwtje: 12.b4!? Zwart brak met a5 maar de open lijnen waren voordelig voor wit die een paard op c4 en een loper op b6 kreeg. Ondertussen was zwart wel aan het aanvallen. Pionnen op e4 en f4, dame naar g5… Caruana kon een pion op b5 slaan, maar was er dan nog wel een verdediging tegen mat op g2 of h2? Hij durfde het (waarschijnlijk ten onrechte) niet aan. In de partij kreeg zwart een pion op f3, maar met een witte toren op g1 en een dame op f1 zat mat op g2 er niet in. Dan maar voor een dubbel toreneindspel gaan, misschien zou de keten d5-e4-f3 kansen geven? Het bleek dat het echter net te verdedigen was voor wit. Daarover balend speelde Carlsen een onnauwkeurige zet, waarna hij maar snel maar T+g, h tegen T+f, g, h afwikkelde om niet in de problemen te komen. Een goede beslissing, want Caruana gaf dat meteen remise.
Hadden de spelers vandaag kansen op voordeel gemist? Misschien wel, maar een foutenfestijn (zoals Carlsen suggereerde) was het volgens mijn analyse niet. Eigenlijk gewoon een partij op hoog niveau, zoals van een WK-match verwacht mag worden.
In de persconferentie werd nog ingegaan op de vele remises van de match. Zou het Noorse systeem (snelschaken na een remise) een oplossing zijn? Dat leek de (behoorlijk vermoeide) spelers echter niets. Carlsen suggereerde dat een langere match beter zou zijn omdat spelers dan meer risico durven te nemen.
Met betrekking tot de vele remises merk ik op dat dit algemene tendens is op dit niveau en zich niet beperkt tot deze WK-match. Bij het London Classic toernooi in december vorig jaar, werden 19 van de eerste 20 partijen remise. Uiteindelijk eindigde 89% van de partijen in dat toernooi remise. In het door Giri gedeeld gewonnen Shenzhen Masters een paar weken geleden was het remisepercentage 80%.
Bij het correspondentieschaken is deze trend al veel langer zichtbaar. Het remisepercentage bij WK-toernooien is daar rond de 90%. Nu is bekend dat het tegenwoordige correspondentieschaken zwaar leunt op het gebruik van allerlei schaakengines zoals Stockfisch, Komodo en Houdini. Deze programma’s worden ieder jaar sterker, waardoor de kans op fouten steeds kleiner wordt en de kans op remise steeds groter.
Men moet zich echter realiseren dat de topschakers ook zwaar gebruik maken van precies dezelfde engines! Alleen tijdens de partij mogen de spelers er eventjes geen gebruik van maken, maar dat is een relatief korte tijd. Voorafgaande aan de partij en na afloop van de partij zijn de computers van teams Carlsen en Caruana 100% actief. Een belangrijk gedeelte van de voorbereiding bestaat eruit te onthouden wat de engines hebben berekend.
We zullen deze hoge remisepercentages dus moeten accepteren óf de spelregels veranderen, zoals regelmatig wordt geopperd. Maar dat laatste wil toch eigenlijk vrijwel geen enkele schaker. Een tussenoplossing is het verhogen van het speeltempo, zodat de menselijke zwakheden eerder zichtbaar worden. Misschien krijgen we dit aanstaande woensdag te zien, indien de reguliere match in 6-6 is geëindigd.
Hier kan ik me wel in vinden! Vooral de stelling dat de menselijke zwakheden (en mogelijkheden) aan bod dienen te komen. We willen toch vooral mensen zien schaken en die zijn, in mijn ogen, zeker niet perfect. Wat meer kunst en drama maakt het op de menselijke maat.
Wie kijkt er nu naar een wedstrijd tussen de sterkste computers, die de hoogste rating ter wereld hebben? Ik zeker niet.
Aan de andere kant krijgt het wereldkampioenschap vrouwen weinig aandacht, terwijl daar toch veel drama en menselijkheid naar voren komt in de partijen. Vandaag nog een dame (;-)) weggeven in 1! bij het vluggeren. Ik vind het best leuk om naar te kijken.
De mannen toppers zitten daar tussen in qua niveau en zijn mensen. Maar wel erg goed en met weinig tot geen fouten in de normale partijen. Dus als kijkspel en voor de publiciteit (sponsors) minder interessant, maar schaaktechnisch zeker wel.
Wellicht de huidige vorm accepteren en hopen op spektakel bij de strafschoppen.
Een voor de hand liggende mogelijkheid is: zorgen voor toernooivormen met meer niveau-verschil. Liefst in een open vorm, zodat de voorbereiding op een specifieke tegenstander extra moeilijk wordt. Periodiek de top 100 in 9 ronden zwitsers met elkaar laten uitmaken wie de wereldkampioen wordt. Spektakel gegarandeerd.
Zie Tim Krabbé’s site, chess curiosities, Open chess diary, item 394. Er is een grens aan wat mensen kunnen onthouden.
Ik begrijp al nauwelijks hoe topgrootmeesters zich kunnen voorbereiden, gezien het brede repertoire dat de meesten hebben. Ze moeten dus niet alleen van een specifieke variant alles onthouden, maar ook van diverse andere. En dat voor alle mogelijke tegenstanders. Bovendien moeten ze er rekening mee houden, dat ze worden opgezocht in hun eigen repertoire.
Volgens mij is er geen reden voor allerlei paniekoplossingen. Ook in de eerste 20 jaar van de vorige eeuw dachten spelers als Tarrasch en Capablanca dat de theorie van het schaakspel bijna ‘af’ was.
De voornaamste reden voor de vele remises gaf Carlsen ook al aan: door het geringe aantal partijen in de tweekamp is het niet aantrekkelijk om (zeker in het begin) risico’s te nemen.
“Ze moeten dus niet alleen van een specifieke variant alles onthouden, maar ook van diverse andere. En dat voor alle mogelijke tegenstanders.”
Precies. Daarom is variatie in de tegenstanders, bij handhaving van het gewone klassieke schaak, een simpele oplossing voor het evidente remiseprobleem tussen de kleine groep topschakers (dat nog wordt versterkt in tweekampen).
Het staat er zo mooi op de startsite: “Duurt maximaal tot eind november”.
M.a.w. Excuses voor het ongemak. Nog even volhouden, dan zijn we er vanaf.
Vond ik wel aardig zo….
Bij deze reacties wordt even vergeten dat in het kandidatentoernooi van 2018 van de 56 partijen er 20 in winst werden omgezet, het remise percentage was daar maar 64%. De winnaar Caruana won zelfs vijf partijen en verloor er ook één. Carlsen komt nu met een m.i. vrij zwak excuus dat de match te kort is en de schakers daarom in het begin geen risico’s durven nemen. Zelf ben ik wel voor een WK-match over b.v. 16 partijen, want vroeger was de finale van de kandidatenmatches zo lang, maar de openingsopzet van Carlsen en Caruana was zo tam dat de remisemarge te groot was. Hoe je dat kunt oplossen laat ik maar aan de FIDE over. Wel lijken mij Zwitserse toernooien een geschikter middel om de deelnemers aan het kandidatentoernooi aan te wijzen dan de Grand Prix Series en de aanwijzing op rating. Daar zouden de tophonderd schakers dan aan mee kunnen doen. Alleen denk ik dat die Zwitserse toernooien wat meer rondes zouden moeten hebben dan de traditionele negen.
Daar ben ik het mee eens. De enige twee plekjes in het kandidatentoernooi waar een niet-elite speler voor in aanmerking komt zijn die, welke gereserveerd zijn voor de finalisten van de World Cup. Daar kunnen in principe alle 128 deelnemers zich voor plaatsen, hoewel je als niet-elite speler dan wel zes knock-out ronden moet overleven om de finale te halen. De praktijk heeft uitgewezen dat er meestal wel twee elite-spelers (Aronian en Ding in 2017 of Karjakin en Svidler in 2015) in de finale staan.
De discussie over de lengte van de WK-match, of eigenlijk het gebrek eraan, werd de vorige cyclus ook al aangezwengeld. Daarbij kwam ook de tiebreak aan de orde. Onder andere Yasser Seirawan heeft daar geregeld over geschreven. Hij vond het met name merkwaardig dat de eindstrijd (WK-match) met 12 partijen korter was dat de kwalificatie ervoor (kandidatentoernooi), die over 14 ronden ging. Een WK-match over 16 partijen lost dat wel op, maar haalt mijns inziens niet de elementen openingskeuze en geringe bereidheid tot het nemen van risico’s uit de match. Misschien toch maar over naar de structuur van het kandidatentoernooi van 1974: winnaar zou dan zijn degene die als eerste (bijvoorbeeld) 3 partijen heeft gewonnen, over een maximale matchlimiet van (bijvoorbeeld) 16 partijen. Zo kan iemand in een veldslag na 10 partijen met 3-1 gewonnen hebben, maar ook in een zenuwslopende strijd na 16 partijen met 1-0 of 2-1.
De voorwaarden voor de WK-cyclus 1972-1975 waren als volgt: bij de kandidatenmatches in de kwartfinales inderdaad drie winstpartijen met maximaal 16 partijen. In de halve finales was dat 4 winstpartijen en maximaal 20 partijen en in de finale 5 winstpartijen met maximaal 24 partijen. In 1974 speelden Karpov en Kortsjnoj 24 partijen in de finale en het werd 3-2 voor Karpov. Dus ook nog 19 remises. Daar worden we ook niet echt vrolijk van, denk ik.
P.S. Hoewel die voorwaarden uit 1974 strijdlust kunnen bevorderen, wat ik moet toegeven, is er ook het risico dat de match voortijdig wordt afgebroken. In 1974 had Spasski al na 6 partijen drie keer gewonnen van Robert Byrne en was de match beslist. Ik denk niet dat de organisatoren van een WK-match daar erg blij van worden, want de locatie met alles daarbij is voor 12 partijen en de tiebreak afgehuurd.
Dat is waar. Met dat systeem moet je accepteren dat je vooraf niet goed kunt inschatten wanneer de match voorbij is. Spasski was snel klaar en ook Karpov had maar acht partijen nodig om Polugajevsky met 3-0 te verslaan. Voor organisatoren die te maken hebben met huur van de speelzaal en beschikbaar stellen van hotelkamers is dat inderdaad niet handig. Aan de andere kant waren de organisatoren in Moskou 1984 (Karpov-Kasparov) ook niet gelukkig toen de match maar voortduurde. De spelers werden zelfs naar een andere speelzaal gedirigeerd. In die zin was de uitkomst van Karpov-Korchnoi 1974 beter, na 24 partijen was het klaar; hoe lang het het nog geduurd voor één van de twee zijn vijfde winstpunt had laten aantekenen? En stel dat je geen winstpartijen telt, maar alleen kijkt naar het totaal aantal partijen, kan de duur ook variëren. Karpov en Kasparov hebben na 1984 veelal de volle 24 partijen nodig gehad (in 1990 was bij 12-11 voor Kasparov de titelstrijd beslist, en was de 24e partij slechts voor de verdeling van het prijzengeld van belang), maar als Tal met 12,5-8,5 van Botwinnik wint (of 8-13 in de re-match) ben je na 21 partijen klaar. Hoe dan ook, uiteindelijk wordt de strijd gemaakt en bepaald door de spelers, gelijk het wielrennen. De renners maken de wedstrijd, ongeacht het parcours. Als je alle factoren bijeen neemt, zal het niet meevallen om een systeem te bedenken wat in alle opzichten voldoet en waar geen minpuntjes te bespeuren zijn.
Ja, die WK-matches waar het ging om zes winstpartijen waren (veel) te lang. Dat was een erfenis van Fischer, die voor de nooit gespeelde WK-match in 1975 geëist had dat het om 10 winstpartijen zou gaan en dat bij 9-9 de wereldkampioen zijn titel zou behouden. Dat werd door de FIDE afgewezen en onder andere daardoor wilde Fischer niet spelen.
Ik begrijp niet goed waarom er zeven rustdagen zijn. Die lijken mij, wellicht met uitzondering van eentje, volstrekt overbodig. Schrappen van zes van deze dagen geeft al een match over 18 partijen.
Mocht dat nog niet voldoende zijn dan kan men overgaan tot het spelen van twee partijen op één dag indien de eerste partij in remise geëindigd is. Dat geeft een maximum van 36 partijen.