Boekrecensie – Bobby Fischer and his world
Inleiding
Deze recensie behandelt het vorig jaar uitgekomen boek: Bobby Fischer and his world, geschreven door John Donaldson (1958). Donaldson is een Amerikaanse IM en zit als het over Fischer gaat natuurlijk dicht bij het vuur. Donaldson werd IM in 1983 en was aanvoerder van het Amerikaanse team in zes olympiades tussen 1986 en 1996. Hij staat bekend om het schrijven van schaakboeken. Er zijn openingsboeken, maar vooral zijn biografieën zijn meesterlijk. Zo ook dit boek. Dit boek zou wel eens het beste Fischer-boek ooit kunnen zijn, aldus collega auteur Cyrus Lakdawala. Toevallig de auteur van mijn vorige recensie, maar dit terzijde.
Opbouw
Dit boek gaat over Fischer. Normaal behandel ik de opbouw van een boek. Maar gezien dit een biografie is, is het eigenlijk duidelijk hoe dit boek opgebouwd is. We beginnen op 9 maart 1943 wanneer Bobby wordt geboren en we stoppen op 17 januari 2008, als hij sterft. Een ontroerend stukje geschreven door Patti Smith, de peetmoeder van de Punk, is het laatste wapenfeit. Ik wil dan ook niet teveel praten over hoe het boek zich profileert maar meer over hoe ik het ervaren heb. Ik heb alle bladzijden gelezen. Dat was best veel, maar het boek laat zich niet wegleggen. De meeste partijen heb ik nagespeeld, alleen had ik geen tijd om alle analyses mee te nemen. Overigens zijn de 99 partijen in het boek niet allemaal van Fischer, maar het waarom wordt duidelijk gemaakt. Het boek is geen partijverzameling, maar heeft aan de andere kant wel niet eerder gepubliceerd materiaal! Wat te denken van de minimatch tegen Euwe uit 1957? Ik vond het altijd zo vreemd dat de tweede partij al na 15 zetten theorie in remise was geëindigd. Euwe won de eerste partij en vond dat hij de tweede partij niet behoefde te winnen en dat een remise beter was voor Bobby. Nou ja, na 15 zetten theorie sta je toch niet verloren? Dit boek van Donaldson biedt eindelijk uitsluitsel. Deze partij stopte niet na 15 zetten, maar duurde 41 zetten met een Euwe die dan gewonnen staat.
Ik dacht eveneens dat Fischer na 1972 nooit meer gespeeld heeft, buiten de re-match met Spasski in 1992. Aangenaam verrast was ik dan ook met de drie partijen uit 1977 tegen de schaakcomputer “Greenblatt Program”. Net als Bronstein voor hem (in 1963 tegen de M-20 computer) speelde Fischer het Koningsgambiet. Alleen koos Fischer voor: 1.e4 e5 2.f4 exf4 3.Lc4 daar waar David 3.Pf3 speelde.
Het boek zit vol met diamantjes om het zo te zeggen en de leeservaring zal voor iedereen anders zijn. Ik persoonlijk werd geraakt om te zien hoe het genie langzaam wegzakte in de waanzin. De eenzaamheid die dat met zich meebracht. De man zou miljonair hebben kunnen zijn, en zijn droom om een groot huis te hebben in de vorm van een toren zou eenvoudig te realiseren zijn geweest. Hij had het financieel makkelijk voor elkaar kunnen hebben in plaats van rondzwervend zijn bestaan te leiden. Dat is natuurlijk allemaal debet aan zijn geestesziekte. Vele mensen rondom Fischer waren daarvan terdege doordrongen.
Wat Donaldson echt goed doet, is de feiten etaleren met bronvermelding! Het leven van Fischer is geen roman die zich zomaar laat schrijven, net als alle andere biografieën zijn de meeste feiten moeilijk te poneren. Soms kan hij met logica zaken verduidelijken of juist tenietdoen. Een voorbeeld is de verzameling aan simultaanpartijen die Fischer had opgeslagen. Ik moet dit even duidelijk maken: Fischer kon na 1992 niet meer naar Amerika terug zonder direct opgesloten te worden, hij had de overheid ontrieft. In plaats van zijn spullen over te laten brengen naar Hongarije of de Filipijnen of waar hij maar ter wereld was, liet hij de betalingen na aan een ander. Dit liep fout en Fischer was al zijn spullen kwijt, zijn schatkamer zeg maar. Fischer beweerde dat er o.a. een 1000-tal simultaanpartijen in die opslag waren. Donaldson brengt dat aantal terug naar 400. Fischer gaf maar 20 simultaans in die tour tegen 20 spelers elk. Als die opslag in Fischers handen was gebleven, hadden we vast een prachtig schaakboek erbij gehad met enkel simultaanpartijen, hoe mooi zou dat geweest zijn! Nu zijn die biljetten vast bij het oud papier beland, de waarde ervan niet gerealiseerd.
Schaaktechnisch fragment
Voor het schaaktechnisch fragment heb ik gekozen voor Fischers partij tegen Petrosian, de beste verdediger aller tijden. Deze partij is uit de finale van de kandidatentweekamp, gespeeld in Buenos Aires 1971. Het is de zevende matchpartij.
1.e4 [de favoriete openingszet van Fischer, hij begon bijna al zijn partijen met deze zet] 1…c5 2.Pf3 e6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 a6 5.Ld3 Pc6 6.Pxc6 bxc6 7.0–0 d5 8.c4 Pf6 9.cxd5 cxd5 10.exd5 exd5 [op 10…Pxd5 kan 11.Le4 volgen en op 10…Dxd5 lijkt 11.Pc3 erg voor de hand liggend] 11.Pc3 Le7 12.Da4+ Dd7 [Petrosian offert een kwaliteit] 13.Te1 [maar Fischer past er voor. Na 13.Lb5 axb5 14.Dxa8 0–0 zou volgens analyses uit die tijd Petrosian geweldig tegenspel krijgen] 13…Dxa4 14.Pxa4 Le6 15.Le3 0–0 [wat heeft Fischer nu bereikt? Hij heeft de meerderheid op de damevleugel, wat een grote plus is in het eindspel. Hij beheerst de velden d4 en c5. Voorts is de zwarte a-pion zwak] 16.Lc5 [ook dit ziet er prima uit, zwarts belangrijkste stuk (Le7) wordt geruild] 16…Tfe8 17.Lxe7 Txe7 18.b4 [de zwarte a-pion wordt gefixeerd en Pc5 wordt voorbereid, deze partij is waarlijk een positioneel meesterwerk] 18…Kf8 19.Pc5 Lc8 [de a-pion stond aangevallen en op 19…a5 speelt wit natuurlijk 20.b5 en heeft een vrijpion] 20.f3 Tea7 21.Te5 Ld7 22.Pxd7+ Txd7 23.Tc1 Td6 [om 24.Tc6 tegen te gaan] 24.Tc7 Pd7 25.Te2 g6 26.Kf2 h5 27.f4 h4 28.Kf3 f5 29.Ke3 d4+ [noodzaak, anders komt de witte koning op d4. Petrosian verdedigt met al zijn macht, maar tegen Fischer is hij nu niet opgewassen] 30.Kd2 Pb6 31.Tee7 Pd5
[een leuk plaatje, maar niet voor zwart, de partij is voorbij, er volgde nog:] 32.Tf7+ Ke8 [32…Kg8 is niet beter] 33.Tb7 Pxb4 34.Lc4 1-0
Conclusie
Mijn conclusie is me duidelijk, net als Lakdawala vind ik dit het beste Fischerboek tot nu toe. Maar… Dit boek staat helaas niet alleen als u de volledige Fischer-ervaring wilt beleven! Lees vooral ook Eindspel van Frank Brady, dit boek is in het Nederlands verkrijgbaar. Speel ook de partijen na uit My 60 memorable games Dit boek is in de nieuwe uitvoering te lezen in onze eigen notatie en niet meer per se in de Engelse notatie, die door Fischer overigens als heilig werd beschouwd. Ten slotte als beste partijverzameling kiezen we het boek van Karsten Müller, dat buiten 735 partijen ook toernooitabellen en foto’s bevat. Overigens zitten er in Bobby Fischer and his world ook veel originele foto’s. Dat was ik nog vergeten te vermelden. Dus: koopt u toch dit boek en wegens de coronapandemie mag u zichzelf ook verwennen met de andere drie Fischer-boeken. Houd het schakershart warm!
Titel: Bobby Fischer and his world
Auteur: John Donaldson
Aantal bladzijden : 644
Uitgeverij : Siles Press
Gepubliceerd : 2020
Prijs: €29,95
ISBN: 9781890085544
Type: paperback
Fischer had niet alleen miljonair kunnen zijn, hij was het ook. Het vermogen dat hij naliet, bedroeg 2 miljoen dollar. Daar is nog een hoop gedoe over geweest; zijn lichaam is nog opgegraven om via dna-onderzoek uit te vinden of hij een Filippijnse dochter had (dat bleek niet zo te zijn).
De partij tegen Petrosjan is enige tijd terug onderwerp geweest van een analysewedstrijd op chessbase, onder leiding van GM Karsten Müller, en dan meer bijzonder over de voorheen bejubelde zet 22 Pxd7. De uitkomst was dat deze zet eigenlijk de winst weggaf, die met 22 a4 te behalen was. Als ik me niet vergis, was 23… d4 de zet geweest om remise te maken.
En dan is er nog de Fischer klok, de digitale klok met increment die nu min of meer gemeengoed is. Dat was zijn vondst en daar had hij ook patent op. Daar moet hij behoorlijk wat aan verdiend hebben. Ik meen ergens gelezen te hebben dat hij dat patent heeft laten verlopen, en dat hij nog aanzienlijk meer had kunnen bezitten.
Lijkt erop dat hij al was overleden toen het patent verliep…patents.google.com/patent/US4884255A/en
en.chessbase.com/post/historical-riddle-fischer-petrosian-game-7-1971
en.chessbase.com/post/solution-of-the-endgame-riddle-was-fischer-s-22-nxd7-winning
‘ “This shocked the grandmasters in the press room and Miguel Najdorf called it much weaker than 24.a4.” As we will see, Najdorf was right!’ – Karsten Müller.
‘Robert Byrne, who was in Buenos Aires, reported that this exchange “was completely overlooked by the press-room group of grandmaster analysts. Najdorf, in fact, criticised it (!) suggesting instead the incomparably weaker 22 a4.”9 It was the same Najdorf, who, a few months later, in the tournament book, extolled this decision in one word: “Magistral!”; and Suetin, Petrosian’s second in that match, openly confessed that he was considerably surprised during the game “when Fischer, almost without thinking . . . exchanged the pride of his position, his knight at c5, for the ‘bad’ bishop”.11 So besides the surprising decision, the move was made almost instantly!’ – Agur, blz. 111.
Bronverwijzingen op blz. 265 bij Agur:
9) Chess Life & Review, February 1972, p.85.
10) José Maria González, ed., Match Final de Candidatos Fischer-Petrosian Buenos Aires 1971, San Sebastián: Jaque, 1971, p. 65.
11) Three Steps to Chess Mastery, Oxford: Pergamon Press, 1982, p.156.
Op chessgames.com zie ik voortzetting van de discussie.
In 1.0 minuut analyse van Stockfish 9 aldaar (28 ply) 22.a4 a5 23.b5 Tc7 ruilt Wit alsnog 24.Pxd7+ met oordeel +0.85, iets wat ik op 365chess.com ook zag langskomen.
Tikfout, zetnummer in het Müller-citaat moet uiteraard 22 zijn.
Karsten Müller zet na 22.Pxd7+ Txd7 23.Tc1 d4 24.Kf2 Pd5 25.Le4 een gelijkspel geachte analyse van Petronijevic tot 32… g6 voort tot 43… Ta4 met het oordeel =. Op database.chessbase heten 44.a7 en 44.Kg3 gewonnen voor Wit, waarbij ik niet uitsluit of misschien niet het programma een verborgen mogelijkheid van een vesting onderschat. Daarop wil ik niet vooruitlopen.
Mij een raadsel waaraan het ligt dat ik na aanklikken de ene keer niet en de andere keer wel reacties te zien krijg.
De schaakcarrière van Robert James [Bobby] Fischer blijft altijd boeien en dat spreekt ook uit deze boekbespreking. Over die mini-match tussen Fischer en Euwe was al eens iets op schaaksite te lezen. Als ik zo vrij mag zijn: www.schaaksite.nl/2019/12/04/de-match-tussen-euwe-en-fischer-maart-1957/
“Dit boek van Donaldson biedt eindelijk uitsluitsel.”
Fischers notatieformulier van de tweede partij tegen Euwe werd door Frank Brady teruggevonden.
Het verloop met commentaar van Lev Alburt is al tien jaar op chessgames.com/perl/chessgame?gid=1042874 terug te vinden.
Dat die partij langer duurde dan 15 zetten en na eerst enig wit voordeel de slotstelling ‘rather’ beter was voor Euwe valt al in 1972 vóór de match met Spassky te lezen in de door Wade en O’Connell samengestelde verzameling Fischer-partijen
Ik heb nog wat rondgekeken naar John Donaldson. In 1999 publiceerde hij het boek THE UNKNOWN FISCHER, dat op Internet te lezen is. Daarin staat ook de laatste, bewaarde partij, die hij tegen een mens speelde. Dat was een blitz partij tegen de Amerikaanse WIM Cathy Forbes na afloop van die controversiële rematch tegen Spasski in 1992.
Die partij tegen Cathy Forbes is ook al te vinden in No Regrets van Yasser Seirawan en George Stefanovic uit december 1992 (blz 306)
Schaaktechnische juweeltjes:
Elie Agur – Bobby Fischer: A Study of his Approach to Chess (Cadogan Chess Books 1992)
Robert Hübner – Materialien zu Fischers Partien (Schachzentrale Rattmann Ludwigshafen 2004)
Het is inderdaad verbazingwekkend dat de stelling in die 7e match partij van Fischer tegen Petrosian na 22. Pd7x nu zo anders beoordeeld wordt. Heeft dat toch ook iets met het gebruik van engines te maken? Suetin was in die jaren de trainer van Petrosian en hij schreef twee lijvige delen: Schachstrategie für Fortgeschrittene. Met deze partij opent hij het tweede deel. Daarin geeft hij 22. Pd7x twee uitroeptekens. Een triomf van de techniek en tegelijkertijd een afwijken van het geëigende patroon. Suetin vindt het een goed idee dat Fischer de loper op d7 afruilt, want die kan naar b5 gaan en dan sterk worden. Als wit a4 speelt, is Lc6 volgens hem een veelbelovende tegenzet. Daarover is op chessbase meer te lezen.
Ik denk dat het hier om twee loten van dezelfde stam gaat. Zoals tegenwoordig sommigen een onbelemmerd vertrouwen in engines hebben, had men vroeger vaak een onbegrensd vertrouwen in autoriteiten. Als Fischer een onlogische zet als Pxd7 speelt (je ruilt een fantastisch paard tegen een slechte loper), dan moet het wel briljant zijn.
Op zich is het een mooie bijkomstigheid van de opkomst van de computer dat autoriteiten niet meer op hun woord geloofd worden. Grof gezegd analyseerde men vroeger vanuit algemene principes, waar dan passende varianten bij gezocht werden, nu begint men vaak met computervarianten, die men achteraf probeert te duiden. Dat maakt analyses lastiger te begrijpen, maar het spel wordt er ook rijker door. Tegenwoordig worden varianten gespeeld waarover men vroeger weigerde na te denken. Ik heb hier al eens een onderzoek aangehaald waaruit bleek dat, in tegenstelling tot wat velen denken, sinds eind jaren tachtig het aantal remises in grootmeestertoernooien aan het afnemen is – wat misschien niet zo heel toevallig samenvalt met de opkomst van schaaksoftware.
Ik geloof niet dat GM Karsten Müller bewust alle klassieke partijen op de enginepijnbank legt. Ik vermoed dat hij eerder in die klassieke partijen situaties tegenkomt die hij niet gelooft, en dat is een goed startpunt om die stellingen opnieuw te analyseren. Dat er uitgebreide discussie was tussen de deelnemers aan de chessbase-analysewedstrijd toont aan dat het uiteindelijke oordeel geen kwestie was van even de computer aanzetten en na een kwartiertje kijken wat de engine ervan vindt.
Grappig: de engine van 365chess zwalkt tussen 22.a4 en 22.Pxd7+, opteert uiteindelijk op diepte 29 en 30 voor Pxd7+;
die op database.chessbase is eerst met 22.a4 bezig, stapt op diepte 28/29/30 over op 22.Tc1.
Aha! Het Dreizügegesetz van Oskar Cordel (1843-1913), geen waarheid maar m.i. wel bruikbare zoekstrategie, zie Kaissiber nr.33 van november 2008 en Caissa, Zeitschrift für Schach- und Brettspielgeschichte 2/2017.
Natuurlijk even Cordel opgezocht; ik kende het verhaal niet. Dat de ‘wet van Cordel’ geen waarheid is, is ‘wiskundig bewezen’, zie althofer.de/zu-cordel.pdf. Oskar lag waarschijnlijk te glimmen (en te schateren?) in zijn graf, dat er serieuze wetenschappelijke aandacht aan zijn idee gegeven werd…
De gigantische lading analyse die op chessbase gegeven wordt, zal ongetwijfeld de ultieme waarheid zijn, omdat niet alleen de 22e zet, maar ook de relevante vervolgzetten geëvalueerd zijn. Maar het lijkt me niet onaannemelijk dat ook Fischer het vanaf zijn wolkje geamuseerd heeft aangezien.
Interessant: het manuscript van Althofer heeft een referentie naar een artikel van Henk Smout. Het is een kleine wereld!
“…, seine [Oskar Cordels, HS] Urne ruht auf dem Nikolasseer Evangelischen Kirchhof in einem heute noch bestehenden Wandgrab.” (Michael Negele in Caissa 2/2017).
Fictieve dialoog: “Mister Fischer! Mister Najdorf! What about 22.Rc1?”
Beiden unisono: “Don’t allow 22… Bb5, stupid!”
Ondertussen, ik had al gemeld dat op database.chessbase (na rechts op scherm bij Engine Analysis enkelvoudig “+” aanklikken) t/m diepte 27 onaangevochten 22.a4 wordt bekeken (ook ‘die geistreiche Antwort 22… Lc6’ in Suetins Schachstrategie der Weltmeister van 1983, alwaar 22.Pxd7+ één uitroepteken krijgt, passeert de revue) en vanaf diepte 28 22.Tc1 DE zet is. Dat blijft op z’n minst t/m diepte 35 zo. 22.Pxd7+ komt niet voorbij.
Je kunt ook “+” drie keer klikken. T/m diepte 28 blijft 22.a4 eerste keus, 22.Tc1 en 22.Pxd7+ voeren een concurrentiestrijd om de tweede plaats. Op 28 staat 22.Tc1 op 2 en 22.Pxd7+ op 3. Op 29 komt 22.Tc1 op 1, 22.a4 a5 23.b5 Tc7 en nu alsnog 24.Pxd7+ op 2 en 22.Pxd7+ Txd7 23.Tc1 d4 24.Tcc5 op 3. Later op die diepte en op 30 avanceert 22.Pxd7+ (24.Ta5 vervangt het eerdere 24.Tcc5) naar 1 met 22.Tc1 op 2 en 22.a4 op 3.
Na eenmalig “+” klikken is de voortzetting van 22.Tc1 Lb5 23.a4 Pd7, dat blijft zo tot op diepte 35 (voor dieper had ik het geduld niet), bij drie keer “+” doet Zwart telkens 23… Lxd3. Hoe groot het witte voordeel precies in al die gevallen is blijft fluctueren.
Feit is dat 22.Tc1 bij Karsten Müller en in de reacties van zijn lezers niet voorkomt. Zijn vraag was wie gelijk had, Fischer of Najdorf en zijn slotconclusie Najdorf gaat voorbij aan de door Agur gedocumenteerde ‘Gesinnungswandel’ van Najdorf. Die kan trouwens van dezelfde orde zijn als de twee enthousiaste uitroeptekens van Bronstein bij 13.De2 in Fischers partij tegen Gligoric, nr. 13 van de ‘60 Memorable Games‘, Fischer zelf gaf !?. Ik heb nog lang niet alle computeranalyse bekeken, “ongetwijfeld ultieme waarheid” lijkt me een voorbarige uitspraak, ik schort mijn conclusie nog op. Waarbij ik aanteken dat in het menselijke schaak de psychologie een complicerende factor is. Ook Agur vond het indrukwekkend dat 22.Pxd7+ “almost instantly” plaats vond.
Henk, het is heel goed mogelijk dat je gelijk hebt en dat 22 Tc1 nog duidelijker wint dan 22 a4. Om dit echt te bewijzen zul je toch minstens zo diep moeten gaan als Müller en zijn medeanalisten. Ik heb even gekeken of ik ook nog wat kon bijdragen, maar na enkele pogingen gaf ik het op. Als de 28e zet net zo serieus geanalyseerd wordt als de 22e, weet je al dat het écht goed bekeken is.
De diepte van een engine-evaluatie doet er niet zoveel toe. Ik vermoed dat de waarde van gegeven varianten met minimaal 50 elo-punten per zet afneemt. Dus je moet niet alleen op de 22e zet de computer een uur laten rekenen, maar dat ook doen na elke volgende acceptabele zet in de variantenboom.
Die ‘ultieme waarheid’ bedoelde ik vooral filosofisch. Ook bij zeer diepgaande analyses bereik je op een gegeven moment een grens. Wat mij betreft was die in de chessbase-analyse ruimschoots bereikt.
Ik gelijk hebben? Het heeft mij verrast om erachter te komen dat er een bloedserieuze tot dusver niet genoemde derde kandidaatzet was en dat bracht bij mij de herinnering terug aan een zaak waar ik bij betrokken was: de ‘wet’ van Cordel en dat ik het was die meer dan tien jaar geleden Ingo Althöfer op dat spoor heb gezet.
Mijn oordeel over wat het sterkste is heb ik opgeschort en ik betwijfel of ik daar ooit zekerheid over verkrijg. Zoals hierboven vermeld ben ik gestopt bij de rangorde op diepte 30 met 22.Pxd7+ op 1, 22.Tc1 op 2 en 22.a4 op 3.
Wel als je eerst op database.chessbase in het diagram 22.a4 uitvoert en daarna rechts “+” klikt, dan passeert ook 22… Lc6 de revue, bij op 21… Ld7 “+” aanklikken zie je als antwoord op 22.a4 o.a. 21… Lc8 maar niet 21… Lc6.
Bij vijf keer in de partijstelling na 21… Ld7 “+” aanklikken probeert ook in het bijzonder 22.g4 zich bij de bovenste drie te voegen en zelfs op diepte 25 tijdelijk de tweede plaats te bezetten. Eind diepte 28, begin diepte 29 is 22.g4 van de vierde naar de vijfde plaats gezakt.
@ Frits Fritschy Ik vind dit wel veel verklaren, maar ook de grote autoriteit Kasparov geeft in zijn serie over Zijn Grote Voorgangers de zet 22. Pxd7 een uitroepteken en schrijft: A brilliant decision, masterfully changing one type of advantage into another.
En wat die remises betreft zal je over het geheel best wel gelijk hebben, maar in 1985 toen Timman het Hoogovenstoernooi won waren er van de 91 partijen 51 remise en dit jaar met Jorden van Foreest (en Giri) als winnaar waren er toch altijd nog 62 remises, waarvan – ik geef het toe – best nogal wat boeiende.
Wim, het was even zoeken, maar hierbij het statistisch onderzoek waar ik op doelde: www.randalolson.com/2014/05/24/a-data-driven-exploration-of-the-evolution-of-chess-match-lengths-and-outcomes/.
Vanaf 1850 is het remisepercentage gegroeid tot 1985, en daarna (wat de auteur niet lijkt op te merken) is een dalende lijn ingezet. Ook (en dat vind ik nog belangrijker, want het gaat ook om de kwaliteit van de remises) blijkt het aantal zetten per partij ongeveer vanaf hetzelfde moment fors gegroeid te zijn. Dus minder remises en vooral minder korte remises!
In Fischer – Petrosian werd 33… Pd5xf4 gespeeld, niet 33… Pd5xb4.
Frits, ik heb de website opgezocht. Het ziet er interessant uit en de data zijn betrouwbaar, want komen van chessgames.com. Er is echter één factor die sinds de jaren ’90 en de verdere opmars van de schaakcomputers veranderd is. Partijen worden sindsdien niet meer afgebroken maar uitgespeeld en dat zou ook tot minder remises geleid kunnen hebben.
Ik zou zeggen: dat was dan mooi meegenomen!