Recensie: Playing the English
Als u bent als ik, dan heeft u vast de nodige openingsboeken in uw schaakbibliotheek staan. Maar heeft u ze ook gelezen? Ik moet u bekennen: bij mij staan ze veelal stof te happen. Bij u ook? Waarom zijn deze boeken toch zo populair? Heeft het te maken met een zekere angst dat we de eerste zetten niet goed doorkomen? Of hopen we met een fenomenaal nieuwtje onze tegenstander zo snel mogelijk een hak te kunnen zetten? Geen idee.
Het probleem met doorsnee openingsboeken is dat ze boordevol varianten staan maar relatief weinig uitleg geven over de achterliggende principes. De gemiddelde schaker kijkt met enige verbijstering naar deze imponerende varianten brei en slaat zo’n boek dicht met “daar kijk ik later wel naar!” Helaas komt er vaak geen later. Wellicht vraagt u zich na mijn gejammer af: “Maar Michel waarom recenseer je dan toch een openingsboek?” Goede vraag! Omdat dit boek toch écht iets anders is dan vele anderen. Hoe zit dat?
Wat mag u verwachten?
Laat ik dus maar meteen met de deur in huis vallen. We vinden onderstaande stelling na 6. … Lc5 in hoofdstuk 2: Grischuk’s omgekeerde draak.
Grischuk introduceerde deze zet in 2017 in de toernooipraktijk. Hij zocht naar een mogelijkheid voor zwart die theoretisch betrouwbaar was en kansen op het overnemen van het initiatief bood. Caruana speelde het vervolgens een jaar later in zijn match tegen Carlsen. Carlsen kreeg beide keren enig voordeel, maar de zwarte stelling bleek tegen een stootje te kunnen.
Grischuk’s variant is tegenwoordig nog steeds populair. Computers geven ook de voorkeur aan deze zet met de beoordeling: 0.11. Kortom: een volgens de machines te verwaarlozen voordeel voor wit. Een wereldkampioen weet er ook wel raad mee. Maar hoe zit dat met de doorsnee schaker? Die zal aanmerkelijk meer moeite met de zwarte kleuren hebben. Wit heeft trouwens een klein vorktrucje.
7. Pxe5!? Pxc3 8. bxc3 Pxe5 9. d4 Ld6 10. dxe5 Lxe5 11. 0-0
Het resulteert in de volgende stelling.
De auteur merkt hierover op:
“Ik hou van deze voortzetting voor wit, vanwege praktische redenen. Je kan het snel en makkelijk leren en er is nauwelijks risico aan verbonden”.
De variant gaat verder met:
11. … Dxd1 12. Txd1 Lxc3 13. Tb1 c6 14. La3!
Zwart zit nu opgescheept met een tamelijk vervelende stelling. Om zijn stukken los te krijgen moet hij materiaal teruggeven. Bijvoorbeeld:
14. … a5 15. Tbc1 Lb4 16. Lxb4 axb4 17. Txc6! bxc6 18. Lxc6+ Ke7 19. Lxa8
Deze variant geeft wel een beetje aan waarom deze stelling zo vervelend is voor zwart. Overigens is het evenwicht bepaald niet verbroken. Maar zwart moet toch wat praktische moeilijkheden overwinnen. Dat is wel zo’n beetje waar Ntirlis naar op zoek gaat. Hij laat het hier trouwens niet bij. Hij behandelt hier en ook later enkele eindspelen die uit de openingen kunnen ontstaan.
De opbouw
De hoofdstukken beginnen eerst met een algemene inleiding. De auteur introduceert belangrijke concepten die van toepassing zijn op de betreffende varianten. Daarbij gaat het om zetvolgordes, de belangrijkste plannen, typische middenspel structuren en thematische eindspelen. Vervolgens verdiept Ntirlis de kennis in de theoretische secties. Daarin vindt de lezer een variantenboom en uiteraard de van toepassing zijnde varianten.
Waarbij ik opmerk dat de auteur over het algemeen kiest voor wat de beste praktische kansen biedt. Hij overdrijft ook niet met allerlei varianten. In die theoretische sectie gaat hij bijvoorbeeld ook verder in op het eerder genoemde vorktrucje. Want daarover valt zeker nog wel wat meer te melden.
De auteur behandelt achtereenvolgens:
- 1. c4 e5 – hoofdstukken 1-4
- 1. c4 c5 – hoofdstukken 5-8
- Indische openingen – hoofdstukken 9-10
- …d5 verdedigingen – hoofdstukken 11-14
- overige verdedigingen (waaronder Hollands)
Daarmee is meteen duidelijk dat spelers die minder warme gevoelens hebben bij 1. c4 ook ruimschoots aan hun trekken komen. Want d4-spelers vinden veel van hun gading omdat er tal van overgangen zijn van typische Engelse structuren naar bekende d4-openingen zoals het Konings Indisch, Catalaans of Hollands.
Wat verder opvalt: de auteur gooit de lezer niet dood met de gebruikelijke variantenmêlee. Het boek blijft van begin tot einde prima leesbaar. Uiteraard heb ik het boek nog lang niet uit, maar ik heb toch al wat nuttige ideeën opgedaan. Zoals in het hoofdstuk over de Egel. Zie onderstaande stelling waarin hij ingaat op het systeem van Ulf Andersson.
Ntirlis geeft hier: 10. Lxf6! en merkt daarbij op:
“Een concrete aanpak waarbij wit de loper weglokt van de verdediging van d6. 10. Tfd1! is een redelijk alternatief. Daarover later meer.”
10. … Lxf6 11. Df4!
Ntirlis legt uit dat wit moet kiezen voor een multi-dimensionale aanpak waarbij hij zich niet alleen concentreert op de d6-pion maar druk combineert met andere zaken, zoals spelen op de witte velden en dreigen binnen te vallen op c6. Dat is waar het systeem van Andersson om draait. Hij citeert Shipov (en prijst zijn eerdere werk) dat dit een uiterst onaangename voortzetting is.
11. … 0-0
11. … Lxc3?! 12. bxc3 is niet iets waarover we ons zorgen hoeven te maken omdat we dan flinke druk kunnen uitoefenen op de b6- en d6-pionnen. 11. … Lxf3 12. exf3! is ook prima voor wit (hij behandelt dit verder in de theoretische sectie).
12. Tfd1 Le7 13. Pe4
De vroege ruil op f6 heeft ons in staat gesteld tijd te winnen die we kunnen gebruiken om de ruil van de loper op b7 af te dwingen.
13. … Lxe4 14. Dxe4 Ta7 15. Pd4 Zie het diagram.
Wit heeft een klein, maar veilig voordeel dat groter wordt als het lukt om de pion naar b5 op te spelen en een paard op c6 te nestelen. Er is geen theorie die u uit het hoofd hoeft te leren. Het is voldoende als de lezer begrijpt waar het om draait in deze stelling.
Ntirlis geeft twee beroemede voorbeelden met uiteraard weer ruim voldoende toelichting. Het voert te ver om dit over te nemen. Daarom geef ik voor de liefhebbers beide partijen. De eerste zonder commentaar en de tweede met aantekeningen van de Carlsen.
Ik zou nog veel meer voorbeelden kunnen geven uit dit uitermate instructieve boek. Ik hoop dat het idee duidelijk is: Ntirlis geeft vooral veel bijzonder nuttige uitleg en wapent de lezer met praktische kennis die hij zonder al te veel moeite kan toepassen in zijn eigen partijen.
Over de auteur
Wellicht is de naam Nikolaos Ntirlis niet al te bekend bij het grote publiek. Hij is een correspondentie schaakmeester en auteur van diverse boeken. Daarnaast adviseerde hij meerdere grootmeesters en teams over openingen. Zelf ken ik hem beter omdat hij voor Killer Chess Training wekelijks les over schaakopeningen geeft. Daaruit blijkt telkens weer dat hij een enorme kennis heeft die je meteen praktisch kunt toepassen. U kunt hem ook volgen op twitter. Daar geeft hij regelmatig interessante weetjes.
Tenslotte
Ik kom nog even terug op de inleiding. Daarin gaf ik al aan dat openingsboeken niet mijn favoriete schaakboeken zijn en velen ongelezen in mijn boekenkast staan. Het grootste compliment dat ik Nikolaos kan geven is: dit boek blijft op mijn bureau liggen en ga ik zeker verder met heel veel plezier bestuderen. Kortom: een aanrader voor zowel c4- als d4-spelers. Wat mij betreft: 5 sterren.
Gegevens: Playing the English
- Auteur: Nikolaos Ntirlis
- Publicatiedatum: 30 augustus 2023
- Aantal pagina’s: 440
- Uitgever: Quality Chess
- Paperback ISBN: 978-1-78483-184-4
- Hardcover ISBN: 978-1-78483-185-1
- PDF-Excerpt
- Verkrijgbaar als Paperback € 27,95 of als hardcover € 32,95
- Boek bestellen…
Voor het eerst in voorjaar 1959 kocht ik een schaakboek, dat van Euwe over het Konings-Indisch (1953 op de titelpagina, voorwoord van augustus 1952) waarvan ik al 7 beginzetten kende die in die volgorde (althans 6… Pbd7 7.o-o e5; 7.e4-e5 zag ik voor het eerst in de simultaan van Salo Flohr voorafgaande aan Beverwijk 1960, stond er niet in!) hoofdvariant genoemd bleken, er stonden ook andere Indische openingen in. In het voorwoord las ik: “Er zijn openingsboeken, die volstaan met het geven van varianten en nog eens varianten”, anders gezegd: het boek dat ik in handen hield, hoorde daar niet toe!
In meerdere inleidende opmerkingen werd dxe5 van Wit afgekeurd, wel op direct 6… e5 “beter dan in variant A” (na 7.o-o op 6… e5 deden de meeste sterke spelers inmiddels 7… Pc6, stond er nog niet in!), na 8… dxe5, zie chessgames.com/perl/chesslike.pl?gid=1044900 stond op blz.7-8 een hele kolom uitleg dat Zwart beter stond, woorden, woorden, woorden eindigend met: “De bovenstaande beschouwing is dan ook belangrijker dan de hier nog volgende zetten (16 zetten Wolthuis – Euwe 1946 en als zijvariant 19 zetten Fontein – Flohr 1939). Volgens de computer staat Wit minstens gelijk, minstens! Goed, er zijn meer computerprogramma’s en hoeveel tijd moet je die geven? Tekenend is de hier afroepbare rangorde van Stockfish 11, 60.0 minuten 1) 8.Dc2; 2) 8.Le3 [10.Dc2 in 2) is zelfde stelling als in 1)]; 3) 8. dxe5; 4) 8. Te1: 8. dxe5 staat boven 8.Te1 (“gebruikelijke”) en 8.d5 (“vroeger verreweg het gebruikelijkst”) wordt geeneens genoemd.
Ik hoor nog hoe een eeuwigheid geleden Fred van der Vliet, zeker geen gemiddelde schaker, zich kon beklagen over “weer zo’n halve bladzij geleuter, op die plaats had-ie een variant kunnen geven.”