Recensie: Practical Chess Openings – Martyn Kravtsiv
How I Learned to Stop Worrying and Love Main Line Chess
(vrij naar Merkwürdigliebe aka Dr. Strangelove)
Toen Peter Leko in 2004 als 25-jarige de WK-match tegen Vladimir Kramnik speelde, stond hij na 13 partijen met 7–6 voor. In de allesbeslissende 14e partij (Kramnik had als titelverdediger genoeg aan gelijkspel) koos hij met zwart voor de solide Caro-Kann, maar verloor. De manier waarop Leko zich probeerde te in te metselen en verschansen in een fortachtige stelling (22…Kd8?) deed mij denken aan de woorden van de vader van Bart Michiels, die ooit in Erve Hulsbeek zei: “Je kunt niet op remise spelen, wel op winst. Als remise je doel is, zorg dan dat je beter komt te staan en niet dat je je ingraaft.” Kramnik zei na die partij, na die match: “For me it was more difficult than my match against Kasparov in the year 2000.”
Vandaag de dag is Leko een geliefde commentator, geroemd om zijn heldere analyses en rustige, overzichtelijk positionele stijl. Tijdens een uitzending werd hem door een medecommentator eens gevraagd hoe hij omgaat met de stortvloed aan zijvarianten die moderne schakers gebruiken om computergestuurde hoofdvarianten (spacebarring, anyone?) te ontwijken. Zijn antwoord was even praktisch als psychologisch krachtig:
“Als mijn tegenstander afwijkt van de hoofdvariant, dan ga ik ervan uit dat die voortzetting per definitie suboptimaal is. Ik probeer mezelf niet te laten verrassen of onzeker te worden, maar juist met vertrouwen te denken: ik heb nu al een kleine overwinning geboekt.”
Die mindset sluit naadloos aan bij de benadering van Martyn Kravtsiv in Practical Chess Openings. Het boek is een eigentijdse gids voor de hoofdvarianten/momenteel meest gespeelde openingen, geschreven met het oog op de veranderde theorie begin 21e eeuw, zo beïnvloed door het rekenapparaat. Kravtsiv probeert een brug te slaan tussen klassieke openingstheorie en de computergestuurde zoektocht naar venijn en variatie in en rond hoofdvarianten. Daarmee is het boek onvermijdelijk tijdgebonden, maar ja, welk boek is dat niet? Het doet denken aan architecten die een tijdloos ontwerp willen maken, en zich juist daardoor verankeren in de tijd: de poging om het tijdelijke te overstijgen maakt het werk des te meer een product van zijn moment. We moeten toch aannemen dat Stockfish 22 de helft direct naar de prullenbak verwijst. “The most space is devoted to lines that are popular today, and that deep computer analysis suggests have the brightest futures.” Met het eerste ben ik het dus volmondig eens, het tweede, tja.
Inhoud van het boek
Maar goed, voor wie nu met relatief weinig inspanning bij wil zijn, is dit dus wel een handig boek. Kravtsiv behandelt alle gangbare openingen en heeft daarbij oog voor recente ontwikkelingen, waardoor hij een balans weet te vinden tussen ‘stood the test of time’-openingen en listige ‘born from the chaos of engine-polished modern prep’-varianten (pardon my French). Elke opening wordt kort ingeleid met een uitleg waarom het wel of niet aan te raden is (als in: bij welke speelstijl/benadering past het, gelukkig wordt hier niet verabsoluteerd naar ‘beste opening’). Spoiler alert: “The Exchange QGD has survived the test of time. While less feared by Black than it used to be, it is still a good option for White. It promises a long positional struggle with plenty of ideas and opportunities for both sides. If you like strategic play, these positions may suit you well.”
De auteur beperkt zich tot het noodzakelijke qua varianten, zodat het boek toegankelijk blijft: ‘Less is more’. Een criticus zal opwerpen ‘Less is a bore!’ maar misschien moet ik stoppen met mijn architectuurvergelijkingen. Een ander nogal voor de hand liggend kritiekpunt is Petrosians “to study opening variations without reference to the strategic concepts that develop from them in the middlegame is, in effect, to separate the head from the body.” (ik haal dit uit Suba’s klassieker Dynamic Chess Strategy). Het is onmogelijk om met zo’n breed scala aan openingen en hoofdvarianten daarbinnen ook nog eens het hele middenspel te gaan behandelen en dat was ook nooit de bedoeling. Ik vind het daarmee wel een boek dat ik zeker niet iedereen zou aanraden, en moet denken aan een opmerking van Van Wely dat hij pas vanaf 2300 wat serieuzer aan openingen begon te werken. Hoewel, serieus, volgens Kravtsiv zijn de Pirc en Modern weliswaar tricky openingen maar alleen geschikt voor sporadisch gebruik en niet als hoofdrepertoire, “since with good preparation White has every chance of getting an excellent position straight from the opening.”
Form follows function: het boek is zeer overzichtelijk met voldoende diagrammen om het zonder bord te kunnen volgen en met op de juiste momenten een iets uitgebreidere uitleg om het verschil met ‘de oude theorie’ te duiden. Verhelderend vond ik ook zijn toelichting op het verschil tussen opening in de voorhand en opening in de nahand (bijvoorbeeld 1. c4 e5 en we hebben een Siciliaan in de nahand): “The question is what use White can make of his extra tempo, and how Black should tailor his play to make that task more difficult. We shall see a common theme in reversed openings: that because Black’s ‘information’ is greater by one move, he can take advantage of whatever drawback there might be in each of White’s moves. (…) White can play moves like 2.d3, 2.e3 or 2.a3, and if Black cooperatively replies with 2…Nf6 and 3…d5, then White might get some form of reversed Open Sicilian and the attendant counterplay. But if Black plays more simply, and at least delays opening the centre, then these moves will tend to look a little slow. If White wants the initiative, he should fight for it, rather than hoping it will be handed to him.
Dat is verhelderend en door bijvoorbeeld het tegenwoordig populaire 1.c4 e5 2.g3 c6 te bestempelen als een Alapin in de nahand waarin wits ‘extra’ g3 niet de meest nuttige extra zet is, snap ik ook beter wat ik aan het doen ben (in theorie althans). Fijn is ook dat Kravtsiv een ‘objectief’ oordeel geeft en niet vanuit een witte of juist zwarte bril de boel bekijkt, maar varianten beoordeelt op hun praktische waarde. Daar gaan nu juist veel openingsboeken de mist in, als je het mij vraagt. Het boek staat vol met hoogwaardig advies en Kravtsiv biedt je de mogelijkheid om eens rond te neuzen en te kiezen welke variant bij jou past en waar je graag dieper in zou willen duiken. Voor spelers vanaf ongeveer 2000 biedt dit boek een compacte en actuele gids om je repertoire te structuren of uit te breiden. Voor beginners is het te beknopt en daarmee te ingewikkeld, dan zou ik me richten op beter leren schaken in zijn algemeenheid. Voor spelers boven 2300 biedt het een actueel overzicht waarbij het beginwerk voor je gedaan is en je een solide vertrekpunt hebt, maar dan heb je uiteraard nog maar het begin te pakken…
Over de auteur
Martyn Kravtsiv is een Oekraïense grootmeester uit Lviv (spreek uit Levieeoe met de zangerigheid van wijlen Anton Rosmuller, niet het kortaffe Levoef van een Pool). Hij heeft ruime ervaring als speler en coach: hij nam zelf deel aan de FIDE World Cup in 2013, coachte het Oekraïense mannenteam naar zilver op de 42e Olympiade in Baku (2016) en naar goud op het 23e Europese Teamkampioenschap in 2021. Die ervaring proef je in de praktische insteek van het boek en de bondige, verhelderende uitleg. Hij behoort overigens tot dezelfde generatie als Magnus Carlsen en je moet toch wel lachen als iemand dat op zijn cover zet om aan te tonen dat…? Hij heeft sinds 2020 The Italian Renaissance I en II, Magnus Carlsen’s (slechts 4 dagen later geboren!) Most Instructive Games, 600 Modern Chess Puzzles en 400 Chess Strategy Puzzles geschreven, dit is dus zijn zesde schaakboek.
Conclusie
Practical Chess Openings is geen revolutionair werk, maar wel een bijzonder bruikbare gids voor de gevorderde schaker die met beperkte tijd toch met vertrouwen achter het bord wil plaatsnemen. Kravtsiv schrijft helder, bondig en met oog voor de praktijk. Wie zich wil wapenen tegen de chaos van moderne openingstheorie, vindt in dit boek geen doolhof van varianten, maar een kompas dat richting geeft, met ruimte voor eigen keuzes en verdieping.
Aangezien c4 (c5) de kenmerkende zet van het Siciliaans is, lijkt me 1.c4 e5 Siciliaans in de voorhand, net als (wel correct) 1.c4 e5 2.g3 c6 een Alapin in de nahand wordt genoemd, want hier is c6 (c3) de kenmerkende zet.