In de schijnwerpers: Erwin L’Ami

Foto: Frans Peeters

Erwin behoort al jarenlang tot de Nederlandse schaaktop. Hij kwam al vroeg met schaken in aanraking en raakte sindsdien verslingerd aan het spelletje. Zijn eerste kampioenschap vierde hij al op twaalfjarige leeftijd, toen hij kampioen werd van zijn club in Woerden. Daarna volgden nog tal van successen in allerlei toernooien. U maakt hier nader kennis met iemand die een boeiend verhaal vertelt met interessante ideeën.

Wanneer ben je begonnen met schaken en wie heeft het je geleerd?

Dat was toen ik ongeveer een jaar of vier was. Naast mijn ouders waren er drie oudere broers thuis. Mijn vader schaakte regelmatig met mijn broers en dan ging ik kijken. Op een gegeven moment begreep ik ongeveer hoe het werkte en wilde ik meedoen. Het is grappig als je bedenkt dat ik de jongste was — mijn broers waren een stuk groter en sterker. Dus verloor ik meestal met dingen als voetbal. Maar met schaken kon ik vrij snel goed meedoen. Het was een enorme stimulans. Magnus Carlsen had iets vergelijkbaars met zijn zus, en dat hij van haar kon winnen. Blijkbaar is dat toch een bepaalde stimulans. Het werkte bij mij ook zo. Ik wilde de hele dag schaken met mijn broer of met mijn vader. Op een gegeven moment dacht mijn vader:

“We gaan hem gewoon naar een club brengen!”

Zo is het balletje gaan rollen. Ik werd lid van de schaakclub in Woerden.

 

Daar werd je toch op twaalfjarige leeftijd kampioen?

Dat klopt. Ik werd er in 1997 kampioen bij de senioren. Ik vond schaken op die dinsdagavonden geweldig, want dan mocht ik ook lekker laat naar bed. Die partijen waren vaak laat klaar. Ik moet er wel bij opmerken dat de club door de jaren heen een stuk sterker is geworden. De twaalfjarige die ik toen was, zou nu geen kampioen meer worden in Woerden.

 

Hoe reageerden de volwassenen toen je als twaalfjarig kampioen van de groep werd?

Volgens mij vond iedereen het leuk. Ik heb als kind nooit iets gemerkt van rancune of zo. Ik zie nog steeds heel veel mensen uit die tijd. Op de lijst van de interne competitie van Woerden herken ik nog steeds een heleboel namen. De band is altijd heel leuk geweest. Ik kom er regelmatig en geef simultaans bij jubilea. Kortom: de contacten zijn altijd leuk gebleven. Ze volgden me ook als ik ergens speelde.

 

Hoe ging het daarna verder?

Mijn vader kwam met een nieuwe uitdaging. Hij bracht me naar schaakclub Utrecht. Het was een enorme stap voor me, want die club was toen ontzettend sterk. Het was een florerende vereniging toen ik daar 28 jaar geleden kwam. Ik speelde ineens elke donderdagavond tegen schakers met een Elo boven de 2000. Ik kan veel namen uit die tijd nog opnoemen, zoals Pieter Nieuwenhuis, Vincent Diepeveen, Xander Wemmers, Eric de Haan, Gerard Verholt en Hans Duistermaat. Het was elke week een geweldige leerschool voor me, want dergelijke zware tegenstand was ik niet gewend. Ik begon toen ook toernooitjes te spelen, zoals op zaterdagen Rapid- en Blitz-toernooitjes. Het werd veel serieuzer.

 

Terugkomend op jouw kampioenschap bij Woerden: volgde je hetzelfde speeltempo als bij volwassenen onderling?

Ik speelde het normale schaaktempo. Tegenwoordig zie je vaak dat jeugdspelers die bij de senioren spelen met een jeugdtempo mogen spelen. Dat was niks voor mij. Ik wilde gewoon een lekker avondje schaken en niet al na twee uurtjes klaar zijn. Daar komt bij dat een sneller tempo voor volwassenen vaak lastiger is dan een rustiger tempo. Daar zit je als senior niet op te wachten. Men wil gewoon een volwaardige partij spelen.

 

Nu we het toch over blitz en rapid hebben: ik zag bij jouw rating dat je naar verhouding beter bent in blitz en rapid dan in traditioneel schaak. Hoe zit dat?

Mijn blitz- en rapid-ratings zijn gebaseerd op relatief weinig partijen. Een van mijn beste resultaten ooit was een blitztoernooi in Marokko, in Rabat. Het was een toernooi van één dag met een sterke bezetting. Daar deed een hele rits grootmeesters aan mee, onder andere Shirov, Mamedjarov en Van Wely. Ik won die dag. Helaas telde het resultaat niet mee voor mijn rating. Dat had te maken met een conflict binnen de Marokkaanse schaakbond. Het was een of ander raar verhaal. Wat er precies speelde weet ik niet. Maar had het wel meegeteld, dan was mijn rating veel hoger geweest.

Mijn laatste toernooi dat voor de rating meetelde is alweer jaren geleden. In Nederland houdt men, om mij onbekende redenen, blitz en rapid niet goed bij voor je rating. In het buitenland is het heel normaal dat alles meetelt voor je blitz- en rapidrating. Zelfs bij het NK telt men de blitzpartijen in de barrage niet mee.

 

Hoe heb jij het NK van dit jaar ervaren?

Ik vloog eruit tegen Arthur de Winter. Dat is een heel talentvolle speler. Ik heb hoge verwachtingen van hem. Hij moet in staat zijn om binnen enkele jaren deel uit te maken van het Nederlandse team. Hij is de kopman van de nieuwe aanwas die eraan komt. Maar ik had die match wel graag gewonnen. Ik won in de eerste ronde van Sipke Ernst. Dat was ook een moeizame match. Hij won de eerste partij, vervolgens won ik de tweede en daarna ook de blitz-tiebreak. Van Arthur verloor ik uiteindelijk nadat we beiden in het klassieke deel van de match een partij hadden gewonnen. Vervolgens verloor ik met het snelschaken. Dus lag ik eruit.

Overigens zit ik nu wel op een leeftijd (40) waarop het over het algemeen niet meer omhoog gaat met het schaken. Misschien is het dan juist wel zo dat klassiek schaken, vanwege de lengte, moeilijker is dan rapid of zelfs blitz. Dat is ook een overweging. Ik weet nog niet zo goed waar ik de komende jaren het beste in zal zijn. Mijn blitzrating is traditioneel altijd iets hoger geweest dan de rest. Maar ik zou het niet durven zeggen wat nou eigenlijk mijn sterkste discipline is op dit moment, omdat ik met rapid en blitz te weinig partijen heb gespeeld.

 

Even terug naar wat je eerder zei over schaakclub Utrecht. Was dat ook het moment dat je het idee kreeg: “Ik ben best wel goed in schaken. Wat ga ik ermee doen?”

Dat wist ik al heel snel:

“Ik ga sowieso iets doen in het schaken.”

Daarover heb ik nooit getwijfeld. Als je heel jong bent, dan denk je: ik word wereldkampioen. Maar goed, dat leek niet te gaan gebeuren. Dus ik wist in die periode al dat ik door wilde gaan met schaken. Eerst op een wat kinderlijke manier. Dat pas je steeds een beetje aan naarmate je ouder wordt. Maar wat ik nu doe — als secondant, wat schrijven, Courses maken voor Chessable (auteurspagina) en dingen eromheen — heb ik sinds mijn achttiende wel zo’n beetje voor ogen gehad. Dat is het ook geworden. Ik zeg het nu wel snel, maar ik wist het eigenlijk altijd, omdat ik schaken dusdanig leuk vond dat ik ermee verder wilde.

 

Wat vind je dan het leukste aspect aan schaken?

Dat is een ontzettend moeilijke vraag. Ik heb er wel over nagedacht, maar ik heb daar nog steeds geen eenduidig antwoord op. Het spel zelf vind ik geweldig — de rijkheid van het schaken. Ik volgde gisteren weer het YouTube-kanaal van de Saint Louis Chess Club en dan zie ik dingen voorbijkomen waarvan ik denk:

“Oh ja, weer iets nieuws, weer een nieuw inzicht!”

Het blijft toch altijd weer heel mooi en interessant. Heel rijk. En als je er goed in bent, dan stimuleert dat natuurlijk ook. Dat zal ongetwijfeld een rol spelen. Ik ben ook heel benieuwd hoe leuk ik het nog vind om toernooien te spelen als het straks minder goed zal gaan. Maar ik denk dat ik het nog steeds leuk zal vinden. Ik heb het gevoel dat het mijn hele leven door blijft gaan. Het is een geweldig spel dat blijft boeien.

 

Je moet gewoon het voorbeeld van Korchnoi volgen!

Nou, dat vind ik helemaal geen verkeerde. Korchnoi was natuurlijk een hele goede schaker. Het mooiste is dat je alleen maar schaakt. Lekker toernooien spelen en jezelf tussendoor weer richten op het volgende toernooi en op het verbeteren van je spel. Wat dat betreft zie ik mezelf niet als profschaker in die zin. Ik ben meer een schaakprofessional. Oftewel: iemand die met schaken bezig is, zoals met het maken van een course voor Chessable. Dat is leuk, maar dan ben je niet echt met je eigen spel bezig.

Anish Giri seconderen bij een toernooi is erg leuk en boeiend. Het mooiste zou natuurlijk zijn als je sterk genoeg bent om je alleen op schaken te richten, zoals Anish en Jorden. Dat zijn de enige twee echte profschakers in Nederland. Die gaan toernooien af en verdienen daar hun geld mee. Dat zou voor mij een ideaalbeeld zijn. Maar dat zit er gewoon niet in. Dus ik doe er van alles aan. Dat vind ik trouwens ook hartstikke leuk hoor, en ik klaag er totaal niet over.

Toen ik net grootmeester werd, zo’n twintig jaar geleden, was 2600 zo’n beetje de grens waarboven je van schaken kon leven. Nu ligt die grens zo’n honderd punten hoger. Jorden van Foreest zit op die grens. Maar hij is een aantrekkelijke speler en krijgt daardoor meer uitnodigingen. Ik vermoed dat er spelers zijn met een soortgelijke rating die er niet of nauwelijks van rond kunnen komen met schaken. Die ratinggrens is enorm omhoog gegaan. Aan de andere kant zijn er ook weer dingen bijgekomen, zoals werk voor trainers en natuurlijk courses maken voor Chessable. Dat had je vroeger niet. Wellicht zijn er daardoor meer mensen die van schaken leven dan voorheen. Het beeld is veranderd en verschoven.

 

Foto: Frans Peeters

Hoe train je zelf en aan welke aspecten geef je dan de meeste aandacht?

Met mijn activiteiten gaat het steeds minder over mijn eigen spel, en voor mezelf werken doe ik ook minder. De laatste maanden heb ik nauwelijks iets gedaan omdat ik druk bezig was met die Chessable-courses. Schaken vind ik nog steeds het leukste, maar daar is gewoon — plat gezegd — geen droog brood mee te verdienen. Het klinkt misschien een beetje raar, maar er zijn vast heel veel mensen in Nederland die ongeveer net zoveel tijd aan schaken besteden als ik. Voor mijn eigen spel doe ik vrij veel aan openingen. Dat hoort er een beetje bij. Maar ik doe eigenlijk van alles wel wat, en natuurlijk besteed ik ook aandacht aan het eindspel. Maar openingen vormen de hoofdmoot.

Tegenwoordig ben ik meer bezig voor anderen. Het kan zijn dat ik als secondant ergens ben. Kortgeleden was ik een week in Belgrado. Het is heel veelzijdig, ook wat dat betreft. Die week was gevuld met het begeleiden van een Servische grootmeester. Maar ik ben geen trainer in de zin dat ik training geef aan groepen of zo. Daarvoor ben ik te druk met andere dingen, zoals die Chessable-courses.

Samen met Paul van der Sterren hebben we een boek geschreven over Max Euwe. Dat komt tegen het einde van het jaar uit. Paul schrijft het boek en ik analyseer de partijen. Ik moet het wel goed zeggen trouwens: Paul is eigenlijk de auteur, en ik analyseer dan de partijen. Dat is ook weer iets heel anders. Dan analyseer je ineens 25 partijen van Euwe. Wat ook wel heel erg leuk is, omdat er een enorm verschil is met hoe men tegenwoordig schaakt. Dat was heel leuk en interessant om te doen.

 

Euwe was vast een feest van herkenning, want je was toch een tijd manager van het MEC samen met Jeroen van den Berg?

Inderdaad, samen met Jeroen was ik er twee jaar als manager. Dus heb ik ook de kans gehad om me in Euwe te verdiepen. Het was een hele interessante man. In het MEC hebben ze zoveel geweldig materiaal — naast dat van anderen natuurlijk vooral over hem.

 

Hoe zou je je eigen schaakstijl karakteriseren? Wat vind je jouw grote kracht en wat zou volgens jou beter kunnen?

Er zit een bepaald optimisme in me. Dat is belangrijk bij het schaken. Optimisme helpt tijdens het spelen — dat je er positief in staat. Dat zie je ook bij al die toppers. Kramnik schoot aan het einde van zijn carrière daarin wel een beetje door. Hij dacht dat hij overal gewonnen stond. Over het algemeen helpt het als je zoekt naar voordeel en betere stellingen. Optimisme in het algemeen, ook als je verdediger bent — daar hou ik van, en het helpt. Puur schaaktechnisch ligt het eindspel me het beste. Maar ik loop ook niet weg voor andere dingen. Kortom: ik ben redelijk allround, op mijn eigen niveau. Ik deed twee keer mee in de hoofdgroep van Wijk aan Zee.

Men ziet me vaak als een vrij solide speler. Dat beeld zou men wat kunnen bijstellen. Er zit ook wat avontuur en risico in mijn spel. Op jongere leeftijd speelde ik veel open toernooien. Dan maakte ik vier remises, of soms zelfs zes remises en een paar hele puntjes. Dan win je zo’n toernooi niet. Het leerde me dat het allemaal wat harder moet. Het was een goede leerschool. Toen ik opgroeide keek ik op tegen spelers zoals Friso Nijboer of Loek van Wely. Dat zijn echte vechters die er elke partij vol invliegen.

 

Wat vind je jouw beste resultaat tot nu toe?

De titel bij het Nederlands Kampioenschap in 2022 vond ik heel fijn, ook gezien de hele historie van het toernooi. Ik won Reykjavik in 2015 — dat was ontzettend fijn. In hetzelfde jaar won ik het snelschaaktoernooi waar we het eerder over hadden. Er was een bijna-medaille tijdens de Olympiade van 2014; op bord twee scoorde ik volgens mij plus vijf. Het was mijn beste Olympiade ooit.

En dan was er het Europees Kampioenschap in 2008. Toen werd Sergey Tiviakov kampioen met 8½ uit 11, en ik deelde de tweede plaats met een heleboel anderen. Dat is zo’n beetje wat me te binnen schiet.

Voor mij voelde het NK wel als het mooiste, hoewel het qua prestatie niet te vergelijken is met Reykjavik. Dat was objectief gezien mijn beste prestatie ooit. Daarnaast heb ik Dieren (drie keer) gewonnen, en er was ook succes in Hoogeveen en Groningen.

 

Naast hoogtepunten, wat was voor jou het dieptepunt?

Het dieptepunt? Oh, maar er zijn er ook heel veel van (lacht). Ik heb ooit een NK gespeeld, ergens vlakbij Venlo. Ik geloof dat ik 2,5 uit 9 scoorde. In de laatste ronde gaf ik op in een remisestelling tegen Nijboer. Dat zijn van die dingen die soms gebeuren. Nu is het wel fijn dat we een NK hebben met de knock-outformule. Bij zo’n NK geldt maar één ding: de titel. Je wilt niet tweede of derde worden. Dus als je er tegenwoordig uit ligt, pak je je spullen en ga je naar huis. Je hoeft niet meer.

Voorheen was er wel eens een situatie waarin ik slecht begon, en dan moet je het hele toernooi door terwijl je weet dat je geen kans meer maakt. Ik heb een moeilijke relatie gehad met het NK. Maar die vroegere toernooien hadden zeker hun charme. Echter, de tijden zijn nu anders. Het ontbreekt aan budgetten, dus is het een redelijke oplossing.

 

Wat was je beste schaakpartij tot nu toe?

Dat was mijn partij tegen Caruana in de Bundesliga van 2020. Die was redelijk uit één stuk. Ik nam een flink risico in de opening. Hij reageerde niet helemaal goed. Daarna werd het heel scherp. Het was zo’n dag waarop alles raak was.

 

 

Je was ook secondant van Topalov en Giri. Kun je daar iets meer over vertellen?

Secondant zijn voor Topalov bij zijn WK-match tegen Anand in 2010 was een hoogtepunt en ontzettend interessant om mee te maken. Veel hoger kun je niet komen als secondant. Het was een andere tijd dan nu. Nu sturen ze secondantenteams naar de andere kant van de wereld. Ze zitten in andere tijdzones. Dat werkt fijner, omdat je niet ’s nachts aan de slag hoeft te gaan. Toen werkte je niet op afstand. We waren in Sofia bij de match aanwezig en heel erg nauw betrokken. We zagen Topalov elke dag. Tijdens de match waren er regelmatig besprekingen, en maanden van tevoren waren er trainingskampen. Het was een hele intense periode. Topalov was ook dichtbij de winst in die match. Uiteindelijk verloor hij de laatste ronde omdat hij ontzettend veel risico nam. De match stond gelijk en hij speelde in de laatste ronde met wit. Hij wilde koste wat kost op winst spelen, want voor de tiebreak vond hij zichzelf zwaar de underdog. Hij verloor door (te) grote risico’s te nemen, en daarmee won Anand de match.

Ondanks die teleurstelling was het geweldig om mee te maken. Ook met Anish Giri hebben we hele mooie dingen meegemaakt. We gingen ooit naar China en speelden een match tegen Ding Liren. Anish won van Ding Liren in 2017 met 2,5–1,5. De laatste partij gaf hij remise. Het had evengoed 3–1 kunnen zijn. We hebben ook een heleboel andere toernooien gespeeld trouwens. Ik zeg “we” omdat het voelt alsof je zoiets samen doet. Ik heb ook tijdens het kandidatentoernooi geholpen. Alleen de laatste keer werd ik ziek. Dat was tijdens het “COVID-toernooi”, waarbij het tweede deel een jaar later werd gespeeld. Vlak daarvoor werd ik dus ziek (zie noot aan het einde van dit interview), en toen kon ik er niet meer bij zijn. Max Warmerdam ging mee voor het tweede gedeelte.

 

Wie is je favoriete schaakspeler?

Er zijn er zoveel! Laatst zag ik op YouTube een documentaire over Kasparov. Het heet “24 uur met Kasparov”; daarin neemt hij zijn carrière door. Tijdens mijn jeugdjaren waren het zo’n beetje zijn piekjaren. Ik begon het schaken destijds intensief te volgen. Rond de eeuwwisseling was hij in Wijk aan Zee geweldig op dreef — maar ook de jaren daarvoor. Het is echt zo goed allemaal. Kasparov staat nog steeds op één bij mij. Dat blijft wel. Daar komt Carlsen voor mij niet bij in de buurt. Terwijl ik wel denk dat Carlsen objectief gezien beter schaakt dan Kasparov.

Het spel heeft zich sindsdien verder ontwikkeld. De manier waarop Kasparov domineerde was geweldig. Ik probeerde de Najdorf te spelen zoals hij deed, maar dat lukte natuurlijk niet. Ik probeerde hem wel te kopiëren. Laatst probeerde ik dat met 1.d4, toen ik naar 1.d4 switchte in navolging van Kramnik. In Nederland had je Loek van Wely en Sokolov, die ook 1.d4 speelden. Dus probeer je jezelf daaraan te spiegelen. Hoewel het geen origineel antwoord is: Kasparov blijft mijn favoriete speler. Denk ook aan de intensiteit waarmee hij speelde.

 

Ik deel jouw voorkeur. Carlsen staat me steeds meer tegen. Hij zegt dat hij verveeld is met het klassieke schaak. Hij liet zijn titel lopen. Dat pleit niet voor hem. Hoe kijk jij tegen zijn gedrag aan?

Het is heel jammer hoe het gegaan is. Carlsen heeft ook een heleboel goede dingen gedaan, natuurlijk. Wat je hem ook kwalijk kunt nemen, is het hele gebeuren rond Hans Niemann. Voorheen was het in het schaken onbestaanbaar dat je mensen aanwees als valsspeler. Tegenwoordig zijn er — met Kramnik als een extreem geval — meer topspelers die nu half openlijk met de vinger naar anderen wijzen. Ik vind dat zwak gedrag. Maar die Pandora’s doos heeft hij wel geopend met zijn aanval op Hans. Ik heb daar ook nul bewijs voor gezien. Ik dacht destijds:

“Nou, er zal dan vast bewijs gaan komen.”

Maar nee. Uiteindelijk bleek het ‘bewijs’ dat Hans te zelfverzekerd achter zijn bord zat. Dat is natuurlijk niet zo heel erg sterk. Dus daar was ik heel teleurgesteld over. Als hij dat doet, voelen anderen zich geroepen om hetzelfde te doen. Het is een hele vervelende ontwikkeling. De paranoia rond valsspelen lijkt een groter probleem dan het valsspelen zelf. Daar ben ik van overtuigd. Het is een vervelende gedachte dat je een tegenstander niet vertrouwt. Ik weiger daarin mee te gaan.

Bij een EK Individueel was ik goed gestart. Er deed ook iemand mee met een rating van rond de 2450 — dat is niet helemaal op het niveau van zo’n EK. Er kwam een andere speler naar mij toe en zei:

“Hij speelt waarschijnlijk vals!”

Ik heb hem gevraagd om hier niks mee te doen. Vervolgens won ik de partij gewoon. Kortom: die verdachtmaking sloeg nergens op. Maar die paranoia, die zit er echt. Zelf heb ik niet het idee dat er zoveel valsspelers om me heen zijn. Het gebeurt ongetwijfeld. Ik wil er niet naïef in zijn. Maar ik wil me er eigenlijk niet door laten leiden.

 

Wat vind je het beste schaakboek dat je ooit gelezen hebt?

Dat is eigenlijk best wel een moeilijke vraag (denkt goed na). Tegenwoordig — ik bewandel nu een zijpad — heeft de engine veel invloed op boeken. Als je nu een boek koopt, dan weet je dat de varianten die erin staan correct zijn. Je hoeft niet te verwachten dat er ergens een blunder in staat. De boeken van Sergey Tiviakov (Rock Solid Chess 1, 2 en 3) waardeer ik enorm. Uiteraard checkt hij ook met een engine, maar hij heeft een duidelijke eigen mening. Die knalt hij er ook in, en daar kun je het mee oneens zijn. Ik was het regelmatig met hem oneens in dat boek. Maar ik vond het leuk om te lezen. Het is interessant. Het prikkelt. Men publiceert tegenwoordig heel veel eenheidsworst, waarin je geen duidelijke mening van de auteur terugziet.

Ik zoek juist het type boek waarin auteurs wél een eigen mening poneren. Zoals in de boeken van Willy Hendriks. Die zijn geweldig — zoals Move First, Think Later. En natuurlijk de hele serie waarin hij de schaakgeschiedenis doorloopt. Die begon met On the Origin of Good Moves en vervolgde met The Ink War en The Philosopher and the Housewife. Daarin geeft hij een overtuigend beeld van wat er werkelijk is gebeurd. Het traditionele beeld was altijd:

  • Eerst konden ze niet schaken.
  • Vervolgens gingen ze vooral aanvallen.
  • Toen kwam Steinitz, en leerde men ook een beetje verdedigen.

Willy laat goed zien dat er sprake was van een geleidelijke ontwikkeling, en dat het niet zo zwart-wit is zoals men vaak beweert. Hij doet dat heel overtuigend. Het heeft mijn kijk op de schaakgeschiedenis volledig veranderd. Dus dat lees ik heel graag. Ook hij is heel erg prikkelend — zoals in Move First, Think Later. Daar was ik ook niet met alles eens, maar dat vond ik juist heel erg leuk om te lezen.

 

Hoe kijk je tegen de huidige ontwikkelingen in de schaakwereld aan? Denk bijvoorbeeld aan freestyle.

Het is gewoon Fischer Random. Freestyle is een beetje een gekunstelde naam. Men doet dat waarschijnlijk vanwege branding. Het is heel leuk, en ik speel het zelf ook nog weleens online. Alleen is het geen serieuze vervanger voor wat dan ook, omdat het iets oplost wat maar voor een man of tien een probleem is in de wereld. Het is onvoldoende basis om iets op te bouwen. Veel amateurs vinden het leuk als een topper hun geliefde Franse variant, Najdorf of wat dan ook speelt. Het is herkenbaar. Daar kunnen ze wat mee. Zelf merk ik het ook. Als ik zo’n freestyletoernooi niet live heb gevolgd en vervolgens partijen naspeel, heb ik het gevoel:

“Waar kijk ik naar? Ik kan het mentaal niet ergens opslaan.”

Het heeft voor mij vrij weinig waarde.

 

Intermezzo

Vergelijk het met Het denken van de schaker van Adriaan de Groot. Hij deed onderzoek naar dit verschijnsel. Sterke schakers kunnen ‘normale’ stellingen veel beter onthouden dan minder sterke spelers. Maar zodra de stukken willekeurig op het bord worden geplaatst, zijn sterke schakers daar niet beter in dan anderen.

Met Fischer Random valt het nog wel mee.

Ik speelde ooit de Reykjavik Open. Men organiseerde op de rustdag een rapidtoernooi ter ere van Fischer. Elke ronde werd er een nieuwe stelling getrokken. Op een gegeven moment kwam ik een tegenstander uit een eerdere ronde tegen. We wilden over de partij praten, maar het lukte niet. Wat meespeelde was dat we al enkele ronden verder waren en telkens andere stellingen zagen. Alles liep door elkaar. We konden niet meer reproduceren hoe die partij überhaupt was gegaan, of wat de beginstelling was geweest.

Het pijnlijke is dat Freestyle-schaak niet goed wordt bekeken. De cijfers van al die YouTube-kanalen die er aandacht aan besteden zijn niet zo goed. Als je naar Lichess gaat en kijkt naar de varianten die men naast het gewone schaken aanbiedt, dan springt 960 — of Freestyle, of wat dan ook — er niet echt bovenuit. Het is niet zo populair en spreekt blijkbaar toch niet zo aan.

 

Laatste vraag: wil je nog iets kwijt aan de bezoekers van Schaaksite?

Dat ik hoop dat ze de site net zoveel waarderen als ik dat doe. Want het is belangrijk dat er een plek is op het web waar je al het Nederlandse schaaknieuws kunt volgen. Het is een soort online clubblad, met het laatste nieuws en partijen. Het is heel mooi dat we zoiets hebben. Kees Schrijvers is er ooit mee begonnen. Johan Hut was natuurlijk heel actief vroeger. Tegenwoordig hebben anderen het stokje enthousiast overgenomen. Ik hoop van harte dat de site nog jarenlang op een mooie manier in de lucht blijft. Ik bezoek de site regelmatig en check er het laatste nieuws.

Noot

Erwin l’Ami werd in 2021 gediagnosticeerd met de ziekte van Hodgkin, een vorm van lymfeklierkanker. Na een intensieve periode van chemotherapie en bestraling is hij succesvol behandeld en heeft hij de ziekte overwonnen. Na zijn behandeling heeft hij zijn schaakcarrière weer opgepakt en is hij succesvol teruggekeerd naar de top. Hij won in 2022 het NK! Hij heeft openlijk gesproken over zijn ziekte en de impact ervan op zijn leven en carrière, om andere mensen te inspireren.

Over Michel Hoetmer

Michel schaakt al sinds begin jaren '70. Hij speelde bij schaakclub Utrecht (2e klasse KNSB) en hij was destijds ook redacteur van het clubblad. Tegenwoordig is hij lid van sv Pegasus in Amstelveen. In het dagelijks leven was hij verkooptrainer (www.salesquest.nl) en publiceerde diverse boeken en artikelen over verkopen en marketing. Hij is gediplomeerd schaaktrainer (2).

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.