Recensie: Playing the Nimzo-Indian door Renier Castellanos
Wie opgegroeid is in de jaren 80 of 90 van de vorige eeuw is beslist niet verwend: wij zijn opgegroeid met schaakboeken van zeer bedenkelijk niveau – maar er was niets anders. Natuurlijk waren er positieve uitzonderingen. Wat me zo te binnenschiet: de stappenmethode, Bronsteins Zürich 1953, Fischers My 60 memorable Games, Tals Life and Games. In de jaren waarin een grondig fundament voor het schaakbegrip gelegd moet worden, werden wij vanuit educatief perspectief bestookt met dogma’s (“speel niet met een randpion”, “openingsstudie is irrelevant tot 2300”, “open de stelling alleen als je het loperpaar hebt.”).
Het bestuderen van partijenverzamelingen van de schaakgoden was wellicht nog de beste manier om op verantwoorde wijze aan het eigen inzicht te werken. Met name de kwaliteit van de openingsboeken liet behoorlijk te wensen over. Vaak werd de evaluatie van scherpe variant afgedaan met een opmerking als “met een sterke aanval” of “wit heeft het initiatief” of “met voldoende compensatie voor de pion”. Blijkbaar was dat vanzelfsprekend voor de grootmeesterlijke schrijvers of wisten die het zelf ook niet en maakten zich er gemakkelijk vanaf. Wisten de lezers veel. Vaak genoeg gingen arme drommels ten onder in de opening door blindelings de aanbevelingen te volgen van degene in wie het vertrouwen werd gesteld. Een recenter voorbeeld uit eigen praktijk, waar ik beslist niet trots op ben:
Op aanraden van Jan Smeets had ik in 2004 het toendertijd heel interessante boek Dynamics of Chess Strategy van Vlastimil Jansa aangeschaft. Een boek met een prima opzet: aan de hand van allerlei openingsstellingen en situaties kan de lezer inschatten of de aanbevelingen bij zijn speelstijl passen en worden varianten geoefend door begrip en concrete berekeningen met elkaar te combineren. Niets mis mee. De stelling hierboven werd in het boek besproken en de Tsjechische GM beval hier 13.a4 aan, na Lxb3 14.cxb3 Dxb3 te volgen door 15.a5 of 15.Tfc1! met het initiatief. Na argeloos en zonder enige twijfel op bovenstaande stelling te hebben aangestuurd, kwam nu de eerste denkpauze. Waar was precies het beloofde initiatief? Waar was de beloofde ‘duidelijke compensatie’? Al snel werd me duidelijk dat die met mijn beperkte schaakvermogens in heinde en verre niet te ontdekken was. Wat nu? Elke neutrale zet (13.h3 13.Lb5) eventueel gevolgd door een laf remiseaanbod zou vermoedelijk een beter resultaat hebben opgeleverd dan de volgende redenatie: stel dat zwart lang rokeert, dan wil je de toren van a1 op a1 houden. Hoe dan de stelling te verbeteren? Dergelijke redenaties op algemene gronden zouden nu alle alarmbellen moeten laten afgaan: “JE BENT OP WEG NAAR EEN BLUNDER! KEER OP JE SCHREDEN TERUG!!!”. U hebt inmiddels ongetwijfeld al gezien, voor welke catastrofale zet er werd gekozen: “Waarom niet de andere toren naar e1? Dat is veel flexibeler!” Ik laat het aan u over om te ontdekken wat er gebeurt na 13.Tfe1??
Natuurlijk is het niet redelijk om Jansa de schuld van zoveel onkunde in de schoenen te schuiven, maar er vallen wel twee belangrijke lessen te trekken voor het zinvol bestuderen van openingsboeken: 1. Luiheid wordt gestraft, dus analyseer altijd zelf de aanbevelingen 2. Waar het openingsboek stopt, daar begint de eigenlijke analyse en zelfreflectie: past de variant bij mijn speelstijl? Snap ik de ideeën en de (slot)stelling voldoende om ermee uit de voeten te kunnen? Kan ik alles wel onthouden? Etc.
De kwaliteit van de openingsboeken van vandaag de dag is onvergelijkbaar met die van vroeger. Vrijwel alles is met de engine gecheckt en de laatste versie van stockfish lijkt vrijwel foutloos, ook in zijn evaluatie van stellingen. De eerste vraag die je in deze tijd zou kunnen stellen is: waarom nog een openingsboek kopen? Waarom niet liever een cursus op chessable of gewoon zelf je eigen openingsrepertoire samenstellen door een database in combinatie met cloud-engines te gebruiken? Legitieme vragen met een voor de hand liggend antwoord: het hangt van je behoefte af, van je speelsterkte etc. etc. Deze reeks met open deuren leidde onherroepelijk tot de vraag: waarom een openingsboek recenseren? Waar moet een openingsboek anno 2025 aan voldoen? De volgende criteria drongen zich op:
1). Wat te doen tegen de agressieve varianten. Is er veel stampwerk nodig of gaat het voornamelijk om begrip?
2). Worden dynamische en strategische ideeën goed uitgelegd?
3). Worden er nog interessante nieuwtjes in het openingsboek gegeven (die nu natuurlijk reeds zijn achterhaald)?
4). Zetvolgordes en transposities: zijn de repertoirekeuzes praktisch en sluiten de varianten op elkaar aan?
5). Geforceerde varianten die in remise eindigen: biedt de auteur alternatieven aan om af te wijken tegen goed voorbereide tegenstanders?
6). Wordt er rekening gehouden met zijvarianten?
7.) Zijn er oefeningen met de standaardwendingen of strategische ideeën opgenomen in het boek?
Playing the Nimzo-Indian van GM Renier Castellanos, QualityChess 2024 en het compendium Beating the Queen’s Gambit, Indian Style 2024 interesseerden me buitengewoon. 
Ten eerste weet elke fervente Konings-Indisch-speler diep van binnen dat deze opening niet deugt en je beter op zoek kan gaan naar een correcte opening; eentje die je nog kunt spelen tot er geen enkele haar of hersencel meer over is. Ten tweede zijn boeken uitgegeven door QualityChess (noot: deze recensie is inmiddels ingehaald door de commercie, QualityChess bestaat nog wel, maar is onderdeel geworden van NewInChess.) Vrijwel altijd de moeite waard voor spelers van elk niveau: geschreven door toptrainers of -auteurs, uitstekende geredigeerd en prettig vormgegeven. Bovendien heeft de Playing the… serie steeds meer de status en kwaliteit van de uitstekende Grandmaster Repertoire-boeken. Ook Playing the Nimzo-Indian is een prettige mix van tekst en uitleg en concrete varianten. Elk hoofdstuk begint met een overzicht van de belangrijkste ideeën en (zij)varianten, waarna er in het theoriedeel concreet op de varianten wordt ingegaan. Wat heel goed werkt is dat hij vaak eerst even de moeite neemt om uit te leggen waarom hij bepaalde keuzes heeft gemaakt, geïllustreerd met voorbeelden van het eigen falen in andere varianten. Bovendien zijn ze ontstaan in de zogenaamde huiswerkclub van KillerChessTraining en op trainingskampen, waarin varianten gezamenlijk geanalyseerd, met hen gespeelde partijen besproken en ideeën uitgewisseld werden. Om op de zaak vooruit te lopen: deze werken voldoen aan alle bovenstaande criteria met uitzondering van de laatste. Wel zou het elke verstokte Konings-Indisch-speler moeten overhalen, nu eindelijk eens een gezonde opening te gaan spelen. Vijf sterren!
Wat zou de auteur aanbevelen als remedie tegen de agressiefste varianten 4.f3 en 4.a3? Wie herinnert zich niet verpletterende overwinningen als deze:
Wat als wit deze stelling op z’n Konings-Indisch speelt, met Le3 en Pge2? Dat is te langzaam, zoals Castellanos aantoont:
Na 8…bxc4 9.Pf4 exd5 10.Pxd5 ontstaat de volgende stelling. De wending die daar mogelijk is, is de moeite van het onthouden waard!
Maar wat gebeurt er als wit gewoon probeert te ontwikkelen? De hele opzet is simpelweg te langzaam. Na 8.Ld3 (i.p.v. Pge2) volgt een volgende leerzame tactische wending na 8…Pbd7! (dreigt bxc4 gevolgd door Pb6 of Pe5) 9.dxe6 (gedwongen) fxe6 10.cxb5 d5! 11.a3 (anders volgt d4!).
En wat als wit probeert om 7.Lg5 in te lassen i.p.v. Le3? (Probeer deze opgave eerst op te lossen, alvorens naar het volgende diagram te kijken).
Maar waarom kan wit niet op b5 slaan?
Ook de laatste mode onder de topspelers komt in het boek aan bod: Erigaisi heeft recentelijk successen geboekt met het aannemen van de pion: 7.cxb5 waarna zwart het moet hebben van zijn ontwikkelingsvoorsprong met 7…exd5 8.exd5. Dit is een van de momenten waarop Castellanos de ijverige student enkele alternatieven biedt om af te wijken van zijn hoofdvariant middels 8…De7+!? of 8…Pbd7!?
De hoofdvariant leidt tot scherp en concreet spel, waarbij hij een verbetering geeft ten opzichte van Grischuks spel tegen Erigaisi.
leidt tot zetherhaling na 15.Db3! Da7 16.Pb5 Db6 17.Pc3 etc. Een concrete variant, waarbij je als zwartspeler de keus hebt of je wilt afwijken op zet 8 of tegen een sterkere tegenstander bijvoorbeeld voor deze zetherhaling wilt gaan. Ook boeken van dit niveau hebben geen ruimte om alle mogelijkheden te bespreken. 13.Lg5 wordt bijvoorbeeld door Castellanos niet genoemd. Vaak zijn de dubbelpionnen echter geen probleem: de witte koning staat op e1 niet veiliger dan de zwarte op g8.
Ook liefhebbers van klassiek-positionele thema’s en echte Nimzowitsch-adepten kunnen hun hart ophalen. Wie herinnert zich niet de befaamde modelpartij Bogoljubow-Nimzowitsch (Karslbad 1929):
Aan de hand van deze stelling legt Nimzowitsch in zijn briljante (maar zeer dogmatische en achterhaalde) boek Mein System de concepten profylaxe en de mysterieuze torenzet uit. Hij speelde hier het in die tijd revolutionaire 8…Te8!? om 9.Pd2 en 10.e4 te verhinderen. De idee is na 9.Pd2 Lxg2 10.Kxg2 e5! te spelen, waarna 11.e4 een pion zou kosten. Zwart wil bovendien de witte pion naar d5 lokken, waardoor het witte centrum immobiel wordt en er twee zwaktes (verlamde pionnen) op de c-lijn overblijven om middels het openen van de c-lijn aan te vallen en te veroveren. Veel van Nimzowitsch’ ideeën zijn inmiddels achterhaald gebleken, maar verlammen, aanvallen, veroveren is nog steeds een nuttig adagium voor het belegeren van zwaktes. Het aardige van Mein System, afgezien van de humoristische schrijfstijl, is dat Nimzowitsch het achteraf bezien allemaal doet lijken alsof zijn zetten de uiting van een diep doordacht, door hem geïnternaliseerd systeem waren. Voor de jeugd: zeker lezen en daarna vrijwel direct 90% van de inhoud meteen weer vergeten. Uit een recente en moderne partij: Maghsoodloo – Duda 2022, wat speelt zwart derhalve in onderstaande stelling na 6.g3?
Bij scherpe varianten ontkom je er niet aan concrete details te onthouden, maar het prettige aan het boek is dat tactische standaardwendingen en positionele thema’s ruimschoots aan bod komen. Daardoor leer je niet alleen de opening, maar ook de middelspelposities die er uit volgen goed te begrijpen. Interessant is de behandeling van de zogenaamde normaalvariant (4.e3). Daarbij kiest de auteur voornamelijk voor stellingen met een geïsoleerde pion, die ook met verwisselde kleuren kunnen voorkomen. Ontzettend leerzaam. Neem bijvoorbeeld onderstaande stelling. Hoe reageert zwart op 12.b4?
Dergelijke standaardideeën komen we steeds weer tegen. Nog een laatste voorbeeld:
Wat speel je in een stelling als deze?
Hier moet je als zwartspeler goed op de hoogte zijn van de details. Na 10.e4 is het nu geen moment voor 10…Pe8.
Zoals de auteur opmerkt, is het wit gelukt met enkele subtiele zetvolgordetrucs een veelbelovende aanvalsstelling op het bord te krijgen, die je met zwart moet zien te vermijden. Het witte paard staat al op g3 (in plaats van e2) en de zwarte pion op d6 en niet op d7. Daardoor kan zwart nu niet goed met f7-f5 reageren, omdat wit na 14.d5! de zwakte van e6 kan uitbuiten. Na bijvoorbeeld 13…Lxc4 14.Lxc4 Pxc4 15.f5! heeft wit exact wat hij wil hebben: een sterke aanval ten koste van slechts een enkele pion. Wit dreigt voornamelijk het lijnruimingsoffer 16.f6! met de idee 17.Lg5.
Zoals gezegd: ik ben geen kenner van het Nimzo-Indisch, maar heb in het verleden, ingegeven door een knagend geweten, bijvoorbeeld wel pogingen gedaan om over te stappen. Dat dat in den beginne niet altijd succesvol is, moet je op de koop toe nemen: je begrijpt de stelling nog minder goed, haalt ongetwijfeld varianten door elkaar en het heeft tijd nodig. Het is dan ook essentieel na elke gespeelde partij de vergelijking met het boek te maken om de goede ideeën en wendingen te onthouden en de rest te vergeten.
Gelukkig biedt de idee dat het Nimzo-Indisch in de basis een gezonde opening is, die zowel positioneel als dynamisch schaak mogelijk maakt, voldoende troost. Volstaat nog de opmerking dat de auteur inmiddels ook het tweede deel gepubliceerd heeft Beating the Queen’s Gambit, Indian Style: wat te doen, indien wit afziet van de principiële voortzetting (3.Pc3) en zich bezondigt aan het Catalaans of het diabolische (Jobava)-Londen-systeem? Ook in dit deel voldoende (relatief) frisse ideeën: eindelijk wordt er eens een overzicht gegeven van de moderne speelwijze van het Weens met 5…b5!? in plaats van 5…Lb4 (zie diagram)


Test of time vond ik een goed boek, Timman heeft ook de nodige interessante boeken voor 2000 geschreven dus zo dramatisch was het bepaald niet.
Dan praat je wel over partijverzamelingen welke in het artikel ook worden genoemd om het inzicht te verbeteren.
Op openingsgebied maakten de schrijvers zich er kennelijk makkelijker van af.