Gespot 51: Een aardige analogie
Bij het grasduinen in schaakboeken, het doorbladeren van schaaktijdschriften, het surfen op het internet, het bekijken van schaakfilmpjes valt het oog wel eens op interessante stellingen, bijzondere voorvallen, geniale zetten en grappige blunders. In deze rubriek wil ik u die graag voorleggen.
Bent u ook iets tegengekomen? Laat het ons weten.
Dat in het schaken patroonherkenning een belangrijke rol speelt, staat gelijk met het intrappen van een open deur. Maar als je je gaat afvragen hoe dat nou ongeveer werkt in het menselijke brein, is het bepaald niet eenvoudig om daar een eenduidig antwoord op te geven. We komen dan al snel op het theoretische terrein van het geheugen terecht.
Uitleg van hoe geheugenfuncties werken, laat ik liever over aan mensen die er voor doorgeleerd hebben. Een van de meest baanbrekende onderzoeken was het proefschrift van Professor Adriaan de Groot getiteld Het denken van den schaker.
De meeste partijspelers zullen soms wel iets tegenkomen in een partij waarvan ze weten dat ze het eerder hebben gezien. Vaak blijkt het een vage herinnering te zijn aan, voor sommigen is het veel concreter. Zelf word ik regelmatig getroffen door bepaalde analogieën die mij mateloos interesseren. Zo heb ik in een eerder artikel (Gespot 12: Rondom Ta8!!) een grappig voorval beschreven rondom het torenoffer Ta8!! dat in twee partijen van ex-wereldkampioen Mikhael Tal een grote rol speelde. Om de diagrammen met de cruciale zet nog even tevoorschijn te halen:
Tal-Spassky |
Tal-Brinck Claussen |
Onlangs kwam de volgende beroemde partij mij weer eens onder ogen. En het aardige is dat ik in een eigen partij – dankzij Petrosian – gebruik mocht maken van hetzelfde motief.
Petrosian, Tigran V – Pachman, Ludek, Bled 1961.
1. Pf3 c5 2. g3 Pc6 3. Lg2 g6 4. O-O Lg7 5. d3 e6 6. e4 Pge7 7. Te1 O-O
7… d6 verdient de voorkeur.
8. e5 d6?!
8… b6!?
9. exd6 Dxd6 10. Pbd2 Dc7
11. Pb3! Pd4?!
Een nogal dubieuze opzet. Beter is 11… b6 12. Lf4 Dd7 hoewel wit na 13. Pe5 Lxe5 14. Lxe5 ook in het voordeel komt.
12. Lf4 Db6
Na 12… Pxf3+ 13. Dxf3 e5 14. Le3 blijft wit ook beter staan.
13. Pe5 Pxb3
Zwart heeft waarschijnlijk wits volgende tussenzet over het hoofd gezien.
14. Pc4!
Het leven voor zwart is ook na 14. axb3 Pd5 [14… Lxe5 15. Lxe5 f6 16. Lc3] 15. Pc4 Dc6 ² ook niet bijster aangenaam.
14… Db5
Na 14… Dd8 15. axb3 is de dreiging Ld6 bijzonder onaangenaam.
15. axb3
Nu dreigt er acuut Ta5 met pionwinst.
15… a5 16. Ld6
16… Lf6
Dit bespoedigt het einde, maar het laat wel een bijzonder fraai slot toe dat de geschiedenisboeken is ingegaan. Relatief beter was 16… Te8 hoewel wit zowel na 17. Lc7 als na 17. Dd2 materiaal zal buitmaken.
17. Df3 Kg7 18. Te4!?
Het grappige is, dat wit de komende combinatie ook al kon spelen; die gaan we natuurlijk nog even niet verklappen!
18… Td8
Pachman werkt gelukkig mee aan een wonderschoon slot.
19. Dxf6+!!
Het dame-offer ligt voor de hand, de pointe echter veel minder.
19… Kxf6 20. Le5+ Kg5
De koning is naar voren gelokt, maar hij dreigt terug te kruipen. En daar heeft Petrosian iets op bedacht.
21. Lg7!!
De schitterende ontknoping van een mooie combinatie. De terugtocht van de zwarte koning is afgesneden en daarom valt die nu ten prooi aan de witte stukken. Het gaat geforceerd mat en dat liet Pachman zich niet meer bewijzen.
1-0
De volgende partij werd gespeeld in een wedstrijd voor de Belgische ‘Interklubs’ tussen de toenmalige aartsrivalen uit Brussel (Anderlecht) en de KGSRL (Koninklijk Gentse Schaakkring Ruy Lopez).
Grooten, Herman – Goormachtigh, Johan, Belgische Interklubs 1991.
1. d4 Pf6 2. c4 g6 3. Pc3 d5 4. Pf3 Lg7 5. Lg5 dxc4 6. e4 c5 7. d5
7… b5
De hoofdvariant van dit systeem, waar ik op het moment dat de partij gespeeld werd, niet bewust van was.
8. e5 b4 9. exf6 exf6 10. De2+ Kf8 11. Le3 bxc3 12. Lxc5+ Kg8 13. bxc3
Ik was me er totaal niet van bewust dat ik allemaal theorie zat te spelen, maar de meeste zetten lagen erg voor de hand.
13… Pd7 14. Le7 De8 15. d6 Pb6 16. Td1
Mijn tegenstander was veel beter op de hoogte van de perikelen in deze variant, want de resultaten in deze stelling waren uitstekend voor zwart.
16… Tb8?!
Een nieuwtje, maar voor mij was de stelling na de zevende zet al nieuw… Deze zet blijkt echter twijfelachtig te zijn. [Bekend was nog 16… Lb7 Na deze zet won zwart in de partijen Grigorian-Ljavdansky (1977) en Lavdansky-Grigorian (1978).]
17. De3!
Tijdens de partij kon ik mij niet voorstellen dat ik nu slecht zou staan. De rokade van zwart is verhinderd en daarom speelt hij nu een aantal zetten zonder Th8. Daarom besloot ik met de tekstzet eerst maar eens mijn ontwikkeling zo snel mogelijk te voltooien.
17… Tb7?!
Een wat kromme zet. Een betere poging is 17… Le6 hoewel wit na 18. Le2 ook beter blijft staan.
18. Le2 Le6 19. O-O Pd5
Dat was zwarts bedoeling, maar wit heeft nu in principe alle stukken in het spel en dan is het volgende offertje niet zo gek.
20. Txd5! Lxd5 21. Td1 Le6 22. Pd4 Ld5
Dit laat een aardige combinatie toe. Maar zwart bevond zich al in een precaire situatie:
- Na 22… Ld7 23. Lxc4! lijkt het erop dat zwart dit niet droog gaat houden.
- Helemaal geen oplossing is 22… Dd7? wegens 23. Pxe6 Dxe6 [23… fxe6 24. Lxc4 Kf7 25. Te1] 24. Dxe6 fxe6 25. d7 Kf7 26. d8D Txd8 27. Lxd8 en met een stuk meer is de rest niet moeilijk meer.
- 28… Kh4 29. Df6+ g5 30. Dxg5#
- 28… Kf4 29. g3+ Ke4 30. Dd4#
- 28… Lf5 29. h4+ Kf4 30. g3+ Ke4 31. Dd4#
- A)Het ‘schuilen’ blijkt te falen op 29… Kh5 30. Txf5+! misschien wel de fraaiste variant. 30… gxf5 [30… Kxh4 31. g3+ Kh3 32. Lf1#] 31. Dg5#.
- B) 29… Kxh4 30. Txf5 Deze had ik berekend tijdens de partij. [Mijn engine vindt 30. Dh6+ een stuk sneller: 30… Lh5 31. g3+ Kh3 32. Lf1+ Kg4 33. Df4#] en nu:
B1) 30… Lxf5 31. Dh6#
B2) 30… Dxe2 31. Df6+ g5 32. Dxg5#
B3) 30… h6 31. g3+ Kh3 32. Lf1#
B4) 30… gxf5 31. Dh6+ Dh5 [31… Lh5 32. Df6#] 32. g3+ Kh3 33. Lf1#
23. Pf5 Le6
Relatief beter 23… Lc6 en dan moet wit inventief verder gaan: 24. Pxg7 Kxg7 en nu het originele 25. Te1!
24. Pxg7!
Hiertoe moest ik me wel zetten. Mijn spelvoering was erop gericht om zwart niet te helpen met de ontwikkeling zodat Th8 nog lange tijd niet mee zou kunnen doen aan de strijd. En nu ga ik ineens die loper slaan? Dat kan natuurlijk alleen vanwege het vervolg.
24… Kxg7
25. Lxf6+!
Dit was natuurlijk de bedoeling. Uiteraard viel mijn oog op het offer, maar toen ik ineens de associatie maakte met Petrosian-Pachman, wist ik wat me te doen stond.
25… Kxf6 26. Dd4+ Kg5
27. Dg7!
Ja hoor, hier is de analogie! Toen ik de zet uitvoerde, wierpen enkele clubgenoten een blik op het bord. En toen die luid fluisterend en druk gebarend wegliepen, wist ik dat zij het grote voorbeeld ook op het netvlies hadden staan! Petrosian-Pachman wint het uiteraard van dit voorbeeld, niet alleen omdat de ex-wereldkampioen begon met een dame-offer en eindigde met Lg7, maar ook omdat hij m.i. de eerste was die het concept in een partij op het bord heeft gebracht. Overbodig om op te merken dat zwart in (vrijwel) alle varianten mat gaat.
27… Lg4
Hij probeert met zijn koning te schuilen achter zijn loper, maar dat zal hem niet helpen.
28. Td5+ f5
Een paar leuke matvariantjes:
29. h4+!
Zwart gaf op met het oog op de volgende varianten:
1-0
Ik daag de bezoeker van Schaaksite graag uit. Hebt u ook een dergelijke analogie tussen een bekend voorbeeld en een van uw eigen partijen, schroom dan niet om iets op te sturen (liefst zelfs een pgn-bestandje) naar . Ik ben benieuwd wat voor fraais er in dit land geproduceerd wordt!
Deze fragmenten via de viewer:
(Van de foto van Petrosian is de bron onbekend.)
Leuke partijen.
Dat er in schaakpartijen regelmatig een zelfde soort stellingen voorkomen is het intrappen van een open deur. Maar dat het herkennen van schaakpatronen een belangrijke rol speelt bij schaken is een misvatting. De zet Lg7 – een mooie zet, zal niet gevonden moeten worden omdat men zich een vergelijkbare partijstelling herinnert maar op grond van het feit dat de zwarte koning moet worden afgesneden van vluchtvelden. Het gaat in het schaken meer om het begrijpen waarom een zet gedaan wordt dan om het doen van zetten omdat ze al eerder gedaan zijn (patroonherkenning).
De Stappenmethode is in mijn ogen te veel gebaseerd op een verouderde opvatting over patroonherkenning, ik meen dat het terug te voren is op Marvin Minsky. Het begrip waarom iets gebeurt wordt ondergeschikt gemaakt aan de patroonherkenning. Wellicht is dat een van de reden waarom Nederland geen in Nederland opgeleide topgrootmeesters kent (behalve Van Wely). Er is genoeg talent maar om de een of andere reden breekt dat talent niet door terwijl Frankrijk bv wel een aantal 2700+ spelers heeft.
De nadruk leggen op patroonherkenning en minder op het begrijpen van stellingen heeft wellicht ook invloed op het plezier in het schaken. Het zelf bedenken van een mooie zet geeft veel meer plezier dan het doen van diezelfde zet omdat men zich herinnert dat anderen die zet ook gedaan hebben. Het lesgeven aan jonge schakers zou veel meer gebaseerd moeten zijn op het spelen van partijen (van het begin af aan) dan op het instampen van schaakpatronen. Euwe, Donner, Piket en van Wely zijn niet opgeleid met de schaakpatroonherkenningsmethode en hebben grote hoogtes bereikt.
Vanochtend ontving ik een mail van Eelke Heidinga die met een voorbeeld komt dat grote gelijkenis heeft. Eelke: "Toen ik je stukje over Petrosjan – Pachman las, moest ik direct denken aan de wedstrijd Unitas 3 – Philidor Lw 2 uit 1999 en daarvan de partij Bosveld – Vermaat. Zie hier:
eelke.home.xs4all.nl/Philidor1847/extern/9900/p2unit99.html ."
Enkele analogieën die ik op mijn blog besproken heb:
schaken-brabo.blogspot.com/2012/02/een-merkwaardig-eindspel-in-wijk-aan.html
schaken-brabo.blogspot.com/2012/02/shirovs-briljante-lh3.html
schaken-brabo.blogspot.com/2012/03/de-paardenlokker.html
Als reactie op de heer Van Steenis. Ik denk dat de maker van de Stappenmethode het niet eens zal zijn met uw opvatting. Volgens mij hebben de auteurs Minsky niet als basis genomen. Ook deel ik u stelling niet dat het oplossen van opgaven rondom een thema (dat gebaseerd is op hetzelfde patroon) ten koste gaat van het plezier. Integendeel zelfs: kinderen vinden het erg leuk om iets goed te kunnen en zijn vaak trots als zij iets dergelijks – soms in een andere vorm – kunnen bedenken in een partij. De opmerking dat Van Wely de enige is die met de Stappenmethode is opgeleid klopt niet. Sterker nog: toen Van Wely zich als jeugdspeler aan het ontwikkelen was, was de Stappenmethode nog in een pril stadium. Spelers als bijvoorbeeld Jan Smeets, Daniël Stellwagen en Erwin l’Ami (en eerder nog Erik van den Doel) zijn wel voor een groot deel opgeleid met de Stappenmethode, waarbij Van den Doel en Smeets aanvankelijk zelfs ook nog les heeft gehad van Rob Brunia. Smeets kwam later in het Lost Boys project terecht onder leiding van Cor van Wijgerden, waar hij zich snel ontpopte als zeer sterk schaker. Al deze spelers hebben in mijn ogen een 2700-potentie, ware het niet dat zij studie en maatschappelijke carièrre de voorrang gaven. Van bovengenoemd groepje is alleen Erwin l’Ami professional geworden. We mogen niet vergeten dat wij een klein landje zijn met een schoolsysteem dat meestal niet toelaat dat kinderen tijdens schooltijd zomaar vrij krijgen om toernooien te gaan spelen. Afgezien van de kosten die dat met zich meebrengt. Als we met onze beperkte middelen mondiaal in de Top tien staan, mogen we niet klagen, zou ik zeggen!
Ik had willen zeggen dat van het bovengenoemd groepje Van den Doel en L’Ami professional zijn geworden.
Ik heb gezegd dat Van Wely ook niet met de stappenmethode is opgeleid. De potentie en het talent is zeker aanwezig maar om de een of andere reden dringen de talenten niet door tot boven de 2700 grens. Moeilijke discussie maar het was slechts een klein punt. Het doel van les geven in schaken moet niet zijn het krijgen van grootmeesters (dat is een gevolg) maar het er voor zorgen dat zoveel mogelijk kinderen schaken leren en blijven doen. En daar schort het aan. Een van de redenen is in mijn ogen de schaakleer methode. Te veel puzzels oplossen en te weinig zelfstandig nadenken (en dus in de praktijk fouten maken en mooie dingen doen).
Dat Brunia/Van Wijgerden zich niet gebaseerd hebben op Minsky geloof ik wel maar in de tijd dat de stappenmethode begon was de Minsky-opvatting wijd verbreid en zal zeker invloed hebben gehad. En ik herhaal dat van de jeugd die schaken leert al snel een groot deel afvalt. Te veel badruk op diploma’s halen en niet van het begin af aan wennen om partijen te spelen en daarna beter te worden door de problemen in die partijen te bediscussiëren.
In mijn praktijk als schaakleraar heb ik gemerkt dat – hoewel er ook bruikbare kanten aan de stappenmethode zitten, vooral om thuis te gebruiken – de koppeling tussen deze methode en het plezier om te schaken niet goed werkt. De stappenmethode is een hulpmiddel maar geen basis om schaken te leren. Er moet zelfstandig gedacht worden – dat kunnen mensen – en dat wordt tegengewerkt door de nadruk te leggen op patroonherkenning. Er is te weinig aandacht voor het feit dat schaken een spel is waar je bij moet nadenken en een partij moet winnen. Waarom bepaalde zetten die gedaan zijn minder goed zijn, zelfs als je net begint te schaken. De stappenmethode besteedt aan het doel om de koning van de tegenstander mat te zetten (te winnen dus) – zeker in het begin – te weinig aandacht. Wellicht mede een reden waarom zo veel kinderen snel weer ophouden met schaken.
Ik kan me totaal niet vinden in jouw bijdrages vansteenis. Blijkbaar zie je de stappenmethode puur en alleen als het werkboek waarin kinderen opgaven maken, terwijl de makers zelf juist benadrukken dat het belangrijk is dat kinderen ook veel spelen en op andere wijze materiaal aangereikt krijgen.
Titos, Dat veel kinderen ophouden met schaken kan mede veroorzaakt worden door schaken te veel een puzzel-oplossend spel te maken en te weinig een spel die de creativiteit van kinderen benadrukt. Schaaklessen kunnen een stuk beter door de nadruk elders te leggen. Geen puzzels oplossen waarvan de oplossing al van te voren vast staat, maar stellingen bespreken waar geen vastgestelde oplossingen zijn. Dat bevordert de creativiteit en het plezier – hoewel puzzel oplossen ook best leuk kan zijn. Maar dat kan met vele puzzels, schaken is juist een spel om de creativiteit te bevorderen en onderscheidt zich daarmee. Het waarom van bepaalde zetten is vaak ook in de schaakrubrieken en de commentaren op toernooien ver te zoeken. Er is te veel nadruk op het uitrekenen van reeksen zetten dan op het waarom van die zetten.
Overigens heb ik vrij veel lesgevers meegemaakt die in de les de kinderen de stappen-vragen laten maken in plaats van over schaken te praten. De stappenmethode is een hulpmiddel, maar het lijkt een middel te zijn geworden die vaststelt hoe sterk iemand is – ook gezien de diploma-cultuur.
Mag ik even afsluiten met een voorbeeld. Grooten (geen kritiek op je leuke stukje overigens) schrijft in zijn partij dat 7. … d6 de voorkeur verdient. Dat kan best zijn maar veel spelers zullen zich afvragen waarom. Zeker de spelers die de helft of meer van de leden uitmaken – onder de 1600. Schaken is een spel van waarom, een vraag die vaak alleen maar vaag beantwoord kan worden, behalve in voorgekookte stellingen waar je zeker weet dat er een oplossing is.
De commentaren zijn het oneens met de heer vansteenis.Is dat terecht? Ik denk van niet.Fischer,Carlsen en kramnik zullen best patronen herkennen,maar er is bij hen nog iets anders waarom ze zo buitensporig goed waren/zijn:zij bewandelen niet de bospaden,maar trekken op een gegeven moment het bos in,daar waar anderen bang zijn de weg niet meer terug te kunnen vinden.Wellicht de reden dat Kasparov niet lang de helpende hand kon zijn van Carlsen.Kasparov bewandelde ook bospaden.
En wat betreft de Stappenmethode denkt vansteenis daar hetzelfde over als de makers: slechts een hulpmiddel,waarbij het belangrijkste is een goede trainer die kinderen veel partijen laat spelen en analyseren.Ook verliespartijen(Ik heb alles van de stappenmethode thuis liggen).
Waar vansteenis wel ongelijk heeft is de vergelijkng Nederland versus Frankrijk. Ga nooit grote landen vergelijken met kleine!Want hoeveel topteams en individuele atleten brengen grote landen wel niet voort?Daar is Nederland en geen enkel ander klein land natuurlijk niks bij.Beter is om Nederland te vergelijken met Belgie,Denemarken e.d.
Een citaat uit de Canon:
"Er wordt vaak gezegd dat in de Stappenmethode de nadruk op tactiek ligt. Dat geldt wel voor de werkboeken voor de leerlingen, maar niet voor de methode als geheel. Partijen spelen en het met de trainer bespreken daarvan maken namelijk deel uit van die methode. Met een goede trainer blijft er nooit een facet onderbelicht, daarom zijn er ook handleidingen voor de trainers."
Dat neemt niet weg dat er ook jeugdleiders zullen zijn die de leerlingen alleen de opgaven laten oplossen. Maar Van Wijgerden en Brunia hebben het dus veel ruimer bedoeld.
Dank voor de steun Duberry en je hebt gelijk dat vergelijkingen met ander landen altijd onterecht zijn. Maar in de cursussen schaakleraar wordt wel erg veelaandacht geschonken aan de stappenmethode (allen maar een hulpmiddel) en de stapels diploma’s die er zijn gaan over de stappen en niet over het inzicht. Toch maar een vergelijking 🙂 Op het eindexamen Frans worden alleen maar woordjes overhoord maar teksten worden niet voorgelegd. Ook heb ik de indruk dat er weinig aandacht geschonken wordt aan de pedagogische eisen op de schaaktrainerscursussen. Wellicht moet ik het zo stellen dat de stappenmethode een goed hulpmiddel is maar dat het intensieve gebruik daarvan grote gebreken heeft. Zeker gezien het plezier dat alle kinderen (en niet alleen de goede top) door het schaak spelen moeten krijgen.
Johan, Brunia en van Wijgerden hebben het misschien anders bedoeld (hoewel ik het Minsky idee toch een gevaar vind) maar de praktijk van de vele diploma’s en de schaaktrainerscursussen (en hoe les wordt gegeven) wijst een andere richting op. Is het bv mogelijk schaaktrainer te worden zonder de stappenmethode te gebruiken? Ik heb een redelijke schaaksterkte en heb in andere zaken les gegeven en ik heb nooit de behoefte gevoeld om een trainersdiploma te halen, maar ik heb toch schaakles gegeven. Qualitate qua heb ik in het verleden een aantal schaaktrainerslessen bijgewoond en ik werd er toen ook al niet erg vrolijk van.
Jammer dat deze aardige rubriek ontaardt in een off-topic discussie over de kwaliteit van de stappenmethode. Hop! Ga op zoek naar een aardige analogie! Ik moet zelf nog ergens een partij hebben waar ik, net als Anderssen tegen Kiezeritsky, mijn beide torens van de onderste rij liet maaien. Maar ik kan hem zo gauw niet vinden. Leverde me wel een schoonheidsprijs op in het weekendtoernooi van BSG in 1998 dacht ik!
Sorry Richard maar het is niet off-topic. Herman begint zelf over patroonherkenning en dat is een verouderd idee over hoe mensen denken. Herman schrijft leuke stukjes maar in het algemeen gaat het slecht met de schaakwereld maar ik zie veel koppen in het zand. Er moet wat grondig veranderen na 25 jaar daling van ledental – en ik vind dat de manier van kinderen lesgeven bij die verandering hoort, buiten nog een aantal andere zaken.
Na vandaag wordt de discussie over de Stappenmethode gesloten.
Je kan een voorbeeld van 2 torens op de onderste rij te laten maaien + als toetje een vol dameoffer vinden onderaan in mijn blogartikel schaken-brabo.blogspot.be/2012/11/partijpublicaties.html
Herman wordt genoemd!
nl.wikipedia.org/wiki/Patroonherkenning_%28schaken%29
Richard, als het inderdaad na 1996 was, is de kans groot dat ik hem heb. Niet in mijn database, maar in het rondeverslag of zelfs in mijn eigen rubriek. Je hoort nog van me.
Het Pinkstertoernooi van 1998 dat Richard noemt werd gewonnen door… Herman Grooten. Grappig. Richard werd gedeeld tweede, mede doordat Herman zijn start van 6 uit 6 zo mooi vond dat hij in de slotronde tegen Richard de voorspelbare korte remise accepteerde. Dat valt iemand met zo’n score niet te verwijten.
De schoonheidsprijs was echter in 1997 en de partij ligt inmiddels in Richards mailbox. Met de zwarte zetten Dxh1 gevolgd door Dxa1.
Inmiddels heeft Richard het materiaal van Johan Hut in een heel aardig artikel gegoten. Klik op Gespot 51 (vervolg)
Van Thomas Beuman kreeg ik de volgende aardige analogie toegestuurd:
"Naar aanleiding van uw artikel op schaaksite.nl, en uw oproep om voorbeelden in te sturen, moest ik denken aan een partij van mij in de competitie van de Leidse Bond in 2007. In het toreneindspel kwam er een patroon op het bord die ik herkende uit een studie van Kasparian. Dit stelde mij in staat het eindspel remise te houden. Ik had destijds een kleine analyse van dit eindspel op de clubsite gezet: Fragment F. Zeven-Thomas Beuman.