In de schijnwerpers: Hans Bouwmeester
Hans Bouwmeester is de oudste nog levende schaakmeester van Nederland. Hij is inmiddels 91 jaar en zijn gezondheid is niet meer die van een jonge man. Maar ons gesprek was uitermate onderhoudend. Ik ken Hans nog uit mijn tijd bij Schaakclub Utrecht. Maar ik maakte al veel eerder kennis met hem. Zoals waarschijnlijk veel schakers begin jaren zeventig, verslond ik de Prismaboekjes waarvan hij, in samenwerking met onder anderen Bert Kieboom, de auteur was.
Op een goede dag meende ik een fout in een van de boekjes gevonden te hebben. Wij spraken elkaar (ik meen over de telefoon) en ik ging op de fiets van Harmelen (waar ik woonde) naar Vleuten, de woonplaats van de beroemde schaker en auteur. Hij ontving me uitermate gastvrij en ik liet hem de vermeende fout zien. Al snel bleek dat de fout in mijn hoofd zat en niet in de tekst. Gelukkig moesten we er beiden om lachen.
Pas jaren later ontmoetten wij elkaar af en toe weer. Deze keer in de zalen van het roemruchte SC Utrecht. Daar gaf hij soms ook schaaktraining. Hij deed het op een nauwgezette en zeer methodische wijze. Op een van die avonden liet hij zien hoe je de Pirc met zwart moest aanpakken. De kern van zijn betoog was dat je e5 moest proberen door te zetten. Na meer dan een uur training stak Lucas Bunge (een goede bekende van Hans) zijn vinger op en vroeg op plagerige toon:
“Maar Hans, als het zoveel moeite kost om e5 te spelen, waarom doe je het dan niet op de eerste zet?”
De zaal proestte van het lachen. Of de opmerking van de lolbroek bij Hans in goede aarde viel weet ik niet meer precies. Maar ik vermoed van niet. Daarvoor was hij te gedreven en serieus bezig.
Die gedrevenheid blijkt ook uit zijn verhalen over vroeger. In de Tweede Wereldoorlog ging hij naar de HBS. Maar hij kon zijn school pas na de oorlog afmaken. Daardoor ontstond er een probleem. Nederland was weliswaar bevrijd, maar we wilden ons koloniale bezit Nederlands Indië weer onder controle brengen en lieten ons verleiden tot een uitermate vervelende oorlog. Eufemistisch omgedoopt tot ‘politionele acties’. Hans vond dat nogal dom en deed er alles aan om onder de dienstplicht uit te komen. Maar hoe? Hij en zijn ouders waren verarmd door de oorlog. Dus was er geen geld voor een opleiding (mh – een reden tot uitstel van het vervullen van de dienstplicht). Tot overmaat van ramp werd hij ook nog goedgekeurd voor de gang naar Nederlands Indië. Hij zegt daarover:
“Ik was vastbesloten om niet te gaan. Ik had toen al contacten met talloze schakers over de grens. Desnoods smeer ik hem naar het buitenland!”
De redding kwam in de vorm van de kweekschool. Er was een groot tekort aan onderwijzers en hij kon een verkorte opleiding van 2 jaar volgen. Dat gaf hem net voldoende uitstel van militaire dienst om de ellende in de Oost te ontlopen. Uiteindelijk moest hij toch zijn dienstplicht vervullen en werd munitiesjouwer 2e klasse.
Na zijn diensttijd ging Hans het onderwijs in en gaf les op lagere scholen in Amsterdam en later in Gouda. Hij besloot om naast zijn baan wiskunde te gaan studeren. Dat ging in twee stappen. Destijds moest je staatsexamens doen. Dat was niet mis en een hele prestatie als je daarvoor slaagde. Het examen voor het tweede deel werd afgenomen door hoogleraren. In zijn geval Professor vd Woude. Dat was een uitstekende schaker. Hans had ooit van hem gewonnen. De prof zei op plechtige toon:
“Wat vind ik het nou leuk dat ik u ook eens tegenkom in een andere hoedanigheid.”
Hij maakte het Hans bijzonder moeilijk. Maar Hans slaagde en kreeg een compliment:
“U hebt er wel iets van begrepen!”
Daarna ging hij aan de slag op de middelbare school aan het Raamplein in Amsterdam. Gezien de lerarentekorten kon hij kiezen waar hij ging werken. Hij kijkt tevreden terug op zijn tijd als leraar: “Ik kon goed met de jongens overweg!” De promotie van onderwijzer naar leraar op een middelbare school betekende ook een flinke salarisverhoging. Hij gaf onder andere les in Utrecht en betrok een mooi huis in Vleuten. Waar ik hem dus een keertje ontmoette. In die periode werd hij ook lid van schaakclub Utrecht. Als schaaktrainer was de beloning destijds uitermate mager. Op jaarbasis zo’n 250 gulden.
Zijn baan en gezin zijn de belangrijkste redenen dat Hans niet alles uit zijn schaakcarrière heeft kunnen halen. Hij moest een gezin onderhouden en zegt daarover:
“Mijn vrouw was onderwijzeres en moest, toen wij trouwden, haar baan opgeven (mh – Dat was toen wettelijk zo geregeld). Ze heeft later toch weer een tijdje voor de klas gestaan, maar uiteindelijk gingen de kinderen voor.”
Bouwmeester heeft naast zijn schaakprestaties grote bekendheid gekregen als auteur, schaakleraar en bondscoach. Zo had het eerste boek uit de Prismareeks (samen met Bert Kieboom en met behulp van anderen) een oplage van 30.000 exemplaren. Uiteindelijk gingen er 180.00 over de toonbank. Het schrijven van dergelijke boekjes was toentertijd geen gemakkelijke opgave. Hans: “Je moest de diagrammen maken met een stempeltje!”
1. Wanneer ben je begonnen met schaken en wie heeft het je geleerd?
Mijn vader leerde me schaken in 1936 toen ik 7 jaar was. Mijn vader was violist en ook een enthousiast schaker. Hij richtte zelfs een schaakclub op met de fraaie naam ‘Strijk en zet’.
2. Heb je naast schaken nog andere sporten of hobby’s?
In mijn jonge jaren: voetballen, hardlopen sprint (100 meter in 12 seconden), honkbal en wandelen. Hobby: pianospelen.
3. Naar welke muziek luister je graag?
Klassieke muziek: Bach, Mozart en Chopin heb ik zelf op de piano gespeeld. Maar ik hou ook van Schubert en Ravel. De moderne twintigste-eeuwse muziek is aan me voorbijgegaan.
4. Heb je een favoriete auteur? Zo ja wie dan?
Naar mijn smaak zijn er slechts twee grote schrijvers in het Nederlandse taalgebied: Multatuli en Willem Elschot.
5. Hoeveel tijd besteed je gemiddeld per week aan het schaken?
Gemiddeld zo’n drie tot vier uur per week. Ik volg nog steeds het topschaak. Daarnaast heb ik een uitgebreide bibliotheek en daar geniet ik zeer van. Met name het laatste boek van Jan Timman. Vroeger was dat, zo goed en zo kwaad als dat kon, gezien mijn verplichtingen als wiskundeleraar, natuurlijk veel meer.
6. Op welk moment of waardoor, kreeg je het idee dat je goed bent in schaken?
Op mijn twaalfde jaar. Het was tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nederland was toen bezet door de Duitsers. Ik ging naar de HBS (mh – Hoogere Burgerschool, vergelijkbaar met het gymnasium). De school kende ook een schaakclub. In die jaren verslond ik elk schaakboek waar ik de hand op kon leggen. Ik kocht ze van mijn zakgeld. In die tijd waren er heel wat boeken in omloop. Denk daarbij aan boeken over de match Euwe-Aljechin, het AVRO schaaktoernooi 1938, de openings- en eindspelboekjes van Euwe.
Ik deed in die tijd ook veel aan sport. Gelukkig had ik uitstekende wiskundeleraren. Maar mijn schoolprestaties leden soms wel een beetje onder mijn fanatisme voor het schaken. Het schooljaar 1944/45 was een compleet verloren jaar. Dat kwam door de hongerwinter. Uiteindelijk deed ik pas eindexamen na de oorlog. En toen zei mijn vader: “Nou is mijn plicht gedaan, nu moet je het zelf maar zien!” Kortom: je moest zo snel mogelijk van school en geld gaan verdienen.
Op 13-jarige leeftijd meldde ik me aan als lid van HSG in Haarlem. Ik woonde destijds in Haarlem Noord en moest toen helemaal naar de Grote Markt in het centrum. Deze club kende grootheden zoals Gerard Kroone. Hij maakte deel uit van het Nederlands Olympiadeteam in 1928 (Den Haag) en speelde er aan het tweede bord.
Ik mocht van mijn ouders lid worden van deze in hun ogen respectabele club omdat de goede Christen H.D. van der Ouw er voorzitter was. Eigenlijk was ik met mijn 13e nog te jong. Destijds kende men een leeftijdsgrens van 16 jaar. Ik werd er bepaald niet hartelijk welkom geheten. Uiteindelijk deelde men me in de 2e klasse in en ik won vrijwel al mijn partijen. Ik mocht ook een keertje meedoen met het 2e team in een uitwedstrijd tegen Zaandam. Het ‘jongetje’ werd op bord tien gezet en was de enige die won. De rest deed het niet best. Maar men wilde geen korte broeken (mh – Jongetjes van die leeftijd liepen destijds veelal in een korte broek, vaak met lange kousen) in het tiental. Ik had het er niet naar mijn zin en gaf me op voor de winterwedstrijd van een andere club.
7. Wat was je beste resultaat tot nu toe?
Dan denk ik meteen aan het Hoogovenstoernooi van 1958. Ik had het toernooi in 1954 samen met Pirc gewonnen (mh – Voor onder ander Lodewijk Prins en Van Scheltinga). In het toernooi van 1958 speelden de winnaars van de voorgaande toernooien. Het ging prima en ik behaalde een gedeelde derde plaats (mh – Samen met Ståhlberg en Matanovic) achter Euwe en Donner die gezamenlijk wonnen. Het was wel bijzonder. ’s Ochtends gaf ik les aan de HBS in Amsterdam. Er stond een auto klaar en die bracht me naar Beverwijk (mh – Destijds werd het Hoogovenstoernooi daar gespeeld. Het toernooi verhuisde in 1968 naar Wijk aan Zee). Het was de enige manier om op die manier mee te doen. Ik moest nu eenmaal de kost verdienen voor mijn vrouw en twee kinderen. De prijzen waren destijds nog symbolisch. Dus daar moest je het niet van hebben.
8. Wat was je beste schaakpartij tot nu toe?
Mijn overwinning op Max Euwe tijdens het Nederlands kampioenschap van 1952 in Enschede. Het was een Italiaanse opening en ik had een versterking van het witte spel gevonden. Euwe ging eigenlijk al in de opening onderuit.
Mijn spel in dat toernooi was niet geweldig. Het was aanvankelijk zeer de vraag of ik wel kon meespelen. Want ik moest op herhaling voor militaire dienst. De toenmalige secretaris van de KNSB, A. de Bruyn, schreef een brief naar het ministerie van defensie en uiteindelijk hoefde ik slechts de helft van de voorziene 14 dagen op oefening. Maar van een behoorlijke voorbereiding kwam niets terecht. Ik begon slecht met nederlagen tegen Van Scheltinga en Kramer. Maar die ene partij sprong er tussenuit. Ook in die tijd was Euwe nog een bijzonder sterke schaker. Hij werd gewoon weer Nederlands kampioen (mh – Dat Euwe nog bijzonder sterk was, blijkt wel uit de score tussen Euwe en Donner. Ze speelden 24 partijen en Donner won er geen een).
Een andere mooie partij was op de Olympiade in Varna in 1962. Daar won ik van László Szabó. (mh – Szabó behoorde in de jaren na de oorlog tot de vroege jaren zeventig tot de wereldtop).
9. Hoe zou jij je eigen schaakstijl karakteriseren?
Veilig en strategisch gezond. De invloed van Euwe op mijn spel was groot.
10. Wie is je favoriete schaakspeler?
Bronstein vanwege de ingewikkelde stellingen die hij op het bord zette. In zijn match met Botwinnik wilden we destijds allemaal dat hij zou winnen. Ik heb hem heel goed leren kennen en ooit een partij tegen hem gespeeld, maar die verloor ik wel.
11. Wie vind jij de beste schaker aller tijden?
Dat is natuurlijk Garry Kasparov. Hij was veelzijdig, talentvol en dat talent heeft hij groots uitgewerkt.
12. Wat vind je het beste schaakboek dat je ooit hebt gelezen?
Het laatste boek van Timman. Maar als je me dwingt om nog andere boeken te noemen dan zijn het de boeken van Boris Gelfand.
13. Wat vind je het leukste aspect aan schaken?
De internationale vriendschappen die je opdoet. Ik deed mee aan acht olympiades. Zeven als speler en de laatste als captain. Ik heb nog druk met talloze schakers gecorrespondeerd. Maar dat is verleden tijd. Ze zijn er allemaal niet meer.
14. Hoe kijk je tegen de ontwikkelingen in de schaakwereld aan?
Het gaat allemaal zo snel. Het is ontzettend jammer dat de computer zo’n grote rol speelt. Na mijn actieve carrière achter het bord wilde ik heel veel correspondentieschaak spelen. Maar dat vind ik niet leuk meer omdat alles met de computer gaat. Het is de verwoesting van de schoonheid van het schaakspel. Die schoonheid zit hem in het menselijke aspect en komt voor de dag door de fouten die ze maken.
15. Wil je nog iets kwijt aan de bezoekers van Schaaksite?
Probeer te genieten van het spel van de grote meesters en geniet van eindspelstudies!
Personalia
- Geboortedatum: 16 september 1929 / Haarlem
- Internationaal Meester / Grootmeester Correspondentieschaak
- Drager Euwe-ring (van 1983-1991)
- Kampioen Nederlandse Bond van Correspondentieschakers (1969)
- KNSB-rating: 2262
- FIDE-rating: 2343
- Huidige woonlaats: Culemborg
- Auteur van diverse boeken, waaronder de beroemde prismareeks.
- Zie ook ‘Hans Bouwmeester 90 jaar’ door Johan Hut
Dank je Michel, mooi stukje over de man met wiens boekjes velen van de oudere generatie het spel hebben geleerd.
Heel mooi stukje inderdaad! Ik ben benieuwd wat strijk betekende in de schaakclubnaam ‘Strijk en zet’?
Misschien de combinatie van viool spelen en schaken?
Ik had als schaakpuber maar een paar boekjes van Bouwmeester, maar heb ze helemaal stukgelezen. Geweldige man.
Hans is inderdaad een vreselijk aardige man en verstaat zijn vak als leermeester. Structureer aanbrengen is zijn grote kracht. ‘Strijk en zet’ is inderdaad een combinatie tussen het beroep van zijn vader (violist) en zijn hobby.
Strijk en zet is inderdaad een fraaie schaakclubnaam, maar het zou m.i. nog fraaier zijn geweest, bijzonder fraai dus, als het woord strijk zou duiden op het met je hand door je haar strijken na een zware schaakbevalling, nl na het indrukken van de schaakklok, achteroverleunend, naar je zet kijkend, met je hand door je haar strijkend, na lang en zwaar te hebben nagedacht over een zet. Ik heb dat volgens mij wel eens gezien, en ik sluit niet uit dat ik datzelf wel eens gedaan heb. Ik ben benieuwd of iemand anders dat, of iets soortgelijks, ook weleens gezien heeft.
Als GM Hikaru Nakamura ooit een schaakclub opricht dan weet ik nu al een prachtige naam daarvoor ‘Kijk omhoog en Zet’!
Rond 1960 was op zondagochtend op de VARA-radio het door Bert Garthoff gepresenteerde programma ‘Weer of geen weer’, voorloper van ‘Vroege vogels’. Als vast onderdeel onder de naam ‘Strijk en zet’ had Lodewijk Prins het over schaken.
Uit ONZE TAAL: Waar komt de uitdrukking strijk-en-zet vandaan en wat wordt ermee bedoeld?
Strijk-en-zet betekent ‘herhaaldelijk, telkens weer, geregeld’, bijvoorbeeld in ‘Sommige mensen komen strijk-en-zet te laat bij afspraken.’
Oorspronkelijk is strijk-en-zet een zinnetje, waarin strijk en zet gebiedende wijs zijn: ‘Strijk en zet!’ De uitdrukking is waarschijnlijk ontleend aan het dobbelspel (of misschien het kaartspel): ze had betrekking op de situatie dat een speler na het opstrijken van de winst meteen opnieuw geld inzette. Opstrijken betekent hier letterlijk ‘met de hand naar zich toe strijken’. Later kreeg het de figuurlijke betekenis ‘ontvangen, incasseren’. Omdat het (op)strijken onmiddellijk gevolgd werd door het opnieuw (in)zetten, kreeg strijk-en-zet de betekenis ‘dadelijk, meteen’. En omdat deze twee handelingen zich tijdens het spel telkens herhaalden, ontstond later de betekenis ‘telkens weer’. De betekenis ‘dadelijk, meteen’ is al lange tijd verouderd. Met ‘’t Sal zijn, strijck en set’ werd eeuwen geleden bedoeld: ‘het zal direct gebeuren’.