In de schijnwerpers: Jeroen van den Berg
We kennen Jeroen allemaal als directeur van Tata Steel Chess en manager van het Max Euwe Centrum (MEC). Maar het is allemaal veel meer. Hij is een netwerker pur sang en kent de schaakwereld van binnen en van buiten. Hoog tijd om eens naar zijn mening en ideeën te vragen.
Wanneer ben je begonnen met schaken en wie heeft het je geleerd?
Ik heb het geleerd van een van mijn beste vrienden vroeger, met wie ik veel optrok. In Amsterdam, waar ik geboren ben. En mijn vader heeft er ook een hand in gehad toen hij er lucht van kreeg dat ik aan het schaken was geslagen. Het was ergens tussen mijn 7e en mijn 10e.
Waarschijnlijk had ik er wel feeling voor, want op mijn 11e of 12e werd ik volkomen verrassend kampioen van mijn lagere school. Ik was geen favoriet, maar het was een knock-out, dat kan ik me nog wel herinneren. Maar goed, ik won wel. Ik was niet de oudste die meedeed. Dus dat was waarschijnlijk toch het teken van een zeker talent.
Vervolgens verhuisden we naar Hilversum met het hele gezin. Mijn vader kreeg daar een baan. Toen ben ik lid geworden van een schaakclub, omdat ik het leuk vond. Die titel op de lagere school, die ik zo verrassend won, gaf me toch een soort vleugels. Eenmaal lid van de schaakclub werd ik wat sterker en ging ik serieuzer schaken. Tijdens de puberteit, is het schaken gewoon gebleven. Waar ik wel mee stopte is, voetbal. Schaken vond ik leuk en ik heb in mijn jeugd wel wat successen geboekt. Ik was geen groot talent, maar een talentje, zeg maar.
Ik won twee keer het jeugdkampioenschap van mijn onderbond (SGS). Dus onder 20, waardoor ik twee keer aan het NK onder 20 heb meegedaan. Tegenwoordig speel ik niet zoveel meer, maar mijn rating is nog redelijk genoeg om af en toe te blijven spelen.
Wie is je favoriete schaakspeler?
Dat is moeilijk te zeggen. Voorheen tijdens mijn studietijd was het zonder meer Kasparov, dat is een generatiegenoot van mij. Maar als Nederlander volgde ik ook de partijen en de toernooien van Jan Timman heel graag. Kijkend naar de huidige lichting, kan ik niet echt een favoriet benoemen. Maar qua schaken vind ik Arjun Erigaisi een bijzondere speler, omdat hij ook zoveel risico’s neemt. Dat vind ik in deze tijd, waar sommigen voorzichtigheid belangrijk vinden, wel bijzonder dat hij zo hoog gekomen is op de wereldranglijst met een risicovolle speelstijl.
Als ik alle topschakers, die ik persoonlijk heb ontmoet, zo bezie, heeft Kasparov de meeste indruk op me gemaakt. Uiteraard omdat hij van mijn leeftijd is. In die tijd ging het nog zonder de computer. Wat hij ook aan openingsnieuwtjes allemaal bedacht. Hij was een mooie speler.
Waarom ik Karpov niet noem? Hij was voor Kasparov natuurlijk jarenlang ongenaakbaar, maar zijn partijen heb ik nooit begrepen. Ik heb ze vaak bestudeerd, maar dat was gewoon te moeilijk voor me. Kasparov is waarschijnlijk nog beter dan Karpov, maar die heeft een speelstijl die me wel past. Ik speel zelf graag vrij scherp. Al waren die partijen van Kasparov ook veel te moeilijk voor mij, toch begreep ik ze iets beter, omdat ik een duidelijk plan zag in zijn partijen en hij wilde zijn tegenstanders mat zetten.
Wat vind je het leukste aspect aan het schaken?
Zoals gezegd, speel ik niet zoveel meer. Nu is het meestal KNSB-competitie. Ik ben ik lid van een vriendenteam, Sopsweps 29. Het leukste aspect aan schaken is als we daarna samen wat drinken, uit eten gaan en een beetje lol maken. De ambities om een goede partij te spelen nemen wat af. Ik ben al lang blij als ik niet al te grote blunders maak. Kortom: het leukste aspect van schaken is het sociale karakter en alles eromheen.
Heel af en toe als ik een partij speel, die ik kan laten zien, dan denk ik, wow, dat is wel een fatsoenlijke partij. Dus af en toe lukt het me nog weleens om een redelijke partij te spelen. Dat is natuurlijk leuk, want niets menselijks is mij vreemd. Maar ja, het komt minder vaak voor dan vroeger.
Kun je iets vertellen over je achtergrond en opleiding?
Ik heb mijn VWO-diploma gehaald, maar deed er wel acht jaar over. Het ging allemaal niet soepel. Dat kwam trouwens door het schaken, want dat vond ik veel leuker. Ik was bepaald geen model-leerling. Het is me wel gelukt om dat papiertje te halen. Daarna ben ik econometrie gaan studeren. Ik begrijp nog steeds niet waarom. Het beviel me al heel snel niet. Ergens in die tijd werd ik gebeld of ik wilde invallen als bordenjongen bij het Hoogovenschaaktoernooi in 1984. Het was een goede beslissing, maar het betekende wel het einde van mijn studie, want het was midden in de tijd van de herexamens, want ook daar ging het al niet soepel.
Ik ben al na een paar maanden met die studie gestopt en vervolgens hele andere dingen gaan doen. Ik kon wel redelijk schrijven. Via, via belandde ik toen bij ‘De courant / Het nieuws van de dag’, dat was een soort zusterkrant van De Telegraaf. Ik kwam er op de sportredactie en ging er stage lopen. Ze waren tevreden met de stukjes die ik maakte en dat werd steeds meer. Daar ben ik een jaar of tien blijven hangen. Daar verdiende ik mijn geld mee. Dus dat heeft zich ook uitgebreid tot veel meer stukjes schrijven en ook wat radiowerk.
Ik deed het destijds ook voor het blad Schakend Nederland. Daarvoor heb ik verschillende interviews gemaakt. Zo ben ik een beetje de schaakjournalistiek ingerold. Dat was toch altijd mijn passie. Ergens rond mijn 32e ben ik met die journalistiek gestopt en dook ik fulltime de schaakorganisatie in.
Tussen mijn 22e en 32e ben ik tien jaar lang broodschrijver geweest. Het was een leuke tijd en ik heb veel meegemaakt. Het hoogtepunt was het interview met Johan Cruijff. Ik zei wel eens gekscherend tegen mijn vrienden:
“Ik stop met sportjournalistiek als ik Cruijff heb geïnterviewd.”
Dat is dus gelukt en toen ben ik nog wel een paar jaar door gegaan en uiteindelijk met de journalistiek gestopt.
Je bent bij Ajax terechtgekomen. Hoe zat dat?
Ik werkte in de sportjournalistiek en bouwde daar een netwerkje op. Op die manier kwam ik regelmatig bij Ajax in De Meer. Destijds werkte ik ook bij het blad ‘Sportclub’. Het had in Amsterdam een goede reputatie. Dat was voor jonge journalisten die ervaring wilden opdoen, want we kregen daarvoor nauwelijks geld. We mochten wel iedereen interviewen die we wilden interviewen. De mensen die we wilden interviewen werkten mee vanwege de reputatie. Het was een prima leerschool. Enfin van het een kwam het ander. Ik ben overigens een enorme Feyenoordsupporter, altijd geweest vanaf mijn jongste jeugd. Ze wisten het, ook bij mijn collega’s wisten ze dat en ze waren het natuurlijk niet met me eens, want het waren allemaal Ajacieden. Maar dat hoort ook een beetje bij mijn karakter. Ik ben altijd wel een beetje dwars geweest. Overigens niet vervelend dwars. Ik vind het gewoon leuk om een beetje dwars te zijn. Het is natuurlijk leuk als je als Amsterdammer voor Feyenoord bent. Ik heb nu al voor het derde jaar op rij een seizoenkaart bij Feyenoord.
Toen Sportclub ter ziele ging en ik bezig was te vertrekken uit de journalistiek omdat ik toernooidirecteur was geworden bij het Tata toernooi – destijds nog het Hoogovens-toernooi en later Corus-toernooi – werd ik door de hoofdredacteur van het blad gevraagd:
“Waarom kom je niet bij Ajax werken? Want jouw interviews waren prima om te lezen. Je kunt dan bekende Nederlanders interviewen over Ajax.”
Mijn reactie:
“Dat is prima, maar je bent bekend met mijn voorkeur voor Feyenoord?”
Toen bleek dat hij ook een aanhanger was van Feyenoord. Dat was dus geen probleem. We werden met z’n tweeën bij Ajax gedoogd. Iedereen wist het. Ze vonden het wel heel raar. Hoe kun je voor Feyenoord zijn? Je wordt nooit kampioen. Het was aan de bar altijd wel gezellig. Ik heb nog tien jaar lang bij Ajax gewerkt voor het Ajaxblad. Maar dat blad is op een gegeven moment ook ter ziele gegaan. Sindsdien is mijn journalistieke werk helemaal voorbij. Want over schaken kon ik niet meer schrijven. Ik deed namelijk ook de ANP-verslaggeving. Als je toernooidirecteur bent, kan dat niet. Dus daar ben ik helemaal mee gestopt. Maar het enige wat ik toen nog vrij lang volgehouden heb, is die interview-rubriek met bekende Nederlanders voor het blad Ajax Magazine.
Je bent in Wijk aan Zee begonnen als bordenjongen. Wat doet zo iemand?
Een bordenjongen houdt de zetten bij voor het publiek. Nu gaan die zetten de wereld rond via sensorborden. Zo kun je een toernooi direct volgen via je telefoon of computer. De huidige jeugd weet niet beter. Maar dat was in het verleden onmogelijk. Toen ik in 1984 begon als bordenjongen bestond dat dus nog niet. Dus is wel een leuk weetje voor de jeugd.
Mensen die op bezoek kwamen bij het toernooi in De Moriaan wilden uiteraard zien wat er gebeurde. In de speelzaal is het lastig te volgen. Dus stelde men in De Moriaan grote demonstratieborden op en dan moesten de bordenjongens nadat er een zet was gedaan in de hoofdgroep, die zetten uitvoeren op de demonstratieborden. Maar dat was lang niet alles. We moesten ook de zetten doorgeven naar de perskamer, zodat ze bij het commentaar terechtkwamen. In de perskamer zaten alle journalisten en die wilden graag bediend worden met zetten.
De commentator die ergens anders zat, moest via een telefoonverbinding horen wat er was gespeeld in de zaal. En zo gaf je dus om de zoveel tijd een aantal zetten door. Er was ook een assistent die de zetten doorgaf aan de commentator. Dus alles wat nu volautomatisch gebeurt, ging toen met mensen. De bordenjongen had een belangrijke functie. Want als de bordenjongens verzaakten, stopte alle communicatie en kwamen er geen zetten.
In de avonduren maakten we een toernooibulletin met alle zetten. Dat ging grotendeels handmatig, ook het maken van de diagrammen. Pas later ging dat met de computer. Het werd meestal behoorlijk laat. Zo rond elf uur verstuurden we het bulletin via de fax en werd het buitenland bediend. Met de telex heb ik ook nog gewerkt. In het weekend waren we pas met ons werk klaar om een uur of half twee ‘s nachts. Nu gaat het allemaal automatisch. Het woord ‘bordenjongen’ klinkt een beetje oneerbiedig, maar eigenlijk was een bordenjongen een heel belangrijke factor in de schaakorganisatie. Hij was de basis waar alle communicatie begon.
Hoe werd je dan van bordenjongen directeur van het toernooi?
Ik was een paar jaar bordenjongen, maar geleidelijk werden meer taken geautomatiseerd en dan geeft men je andere functies in de persdienst. Ik werkte omdat ik journalist was altijd in de persdienst. Daardoor bouwde ik steeds meer goede relaties op met spelers. Maar ook met journalisten. Dan ben je ook weer een soort bindmiddel tussen de mensen. Op een gegeven moment breng je interviews tot stand. Iemand van de krant wil een interview met een grote speler. Dan vroeg ik aan die speler:
“Er is een journalist die wil een interview met jou, vind je dat goed?”
Reactie:
“Ja prima, doe maar op de rustdag om 11 uur in de perskamer!”
Ik bewoog me makkelijk tussen al die stromen. Het kostte me geen enkele moeite om te praten met mensen. Ik luister ook goed. Daardoor bouwde ik steeds meer relaties op. Het was het begin van mijn netwerk. Destijds werd ik lid van het toernooicomité bij het Hoogovens-toernooi. Dus hoorde ik er al een beetje bij. Ineens gaf de vorige directeur, Piet Zwart, aan dat hij wilde stoppen en hebben ze me gevraagd of ik hem wilde opvolgen. Ik vond mezelf toen nog wel wat jong. Ik was pas 36 jaar. Ik heb ook echt getwijfeld. Maar uiteindelijk bleven ze aandringen en heb ik toegestemd. Uiteraard vond ik het ook een eer. Er sprak veel vertrouwen uit en toen heb ik gezegd:
“Oké, dan doe ik het, maar ik ga er wel vanuit dat jullie me dat vertrouwen ook blijven geven de komende jaren.”
Het begin is natuurlijk toch even wennen dat je ineens de eindverantwoordelijkheid hebt voor alles. Dus zo werd de bordenjongen van weleer toernooidirecteur.
Wanneer kreeg je deze functie?
Even denken… dat was in 1999.
Kun je toelichten wat de rol van de toernooidirecteur is?
Mijn taak is nu vooral het spelersveld samenstellen. Dan denk je vast:
“Nou, je hebt twee groepen van veertien spelers, dus het is gewoon veertien mailtjes sturen en dan ben je klaar!”
Maar zo werkt het niet. Want soms zegt een speler die ik wil hebben “nee”. En andere keren heb je spelers waarvan je eigenlijk niet verwacht dat ze mee willen doen, omdat ze het niet zo leuk zouden vinden en ineens sturen ze zelf mailtjes met het verzoek of ze mee kunnen doen. Dat gebeurt best veel. Uiteraard heb ik te maken met een budget en een sponsor waar het niet altijd even rustig is de laatste jaren. Dus mijn werk is erg veranderd, eveneens door de status van het bedrijf momenteel.
Ik moet binnen het budget blijven. Met het deelnemersveld samenstellen doe ik heel voorzichtig. Volgende week heb ik overleg met iemand van Tata om te kijken van wat er voor komend jaar allemaal mogelijk is. Vervolgens begin ik dan langzaam met het uitnodigen van de spelers die ik op mijn shortlist per se wil hebben. Dan hoop ik ergens in de zomer ongeveer een stuk of 5 tot 7 spelers te hebben die we graag zien als deelnemer. Vervolgens bekijken we in de zomer of er ruimte is voor verrassingen.
We willen altijd een paar nieuwe namen en ook interessante spelers die bekend zijn om hun vechtlust. Zo’n spelersveld moet een disbalans hebben. Want als je de nummers 1 tot en met 14 van de wereld uitnodigt heb je kans op een heel saai toernooi. Die zijn gewoon te goed. Het deelnemersveld organiseren is mijn primaire taak. Verder ben ik tot op zekere hoogte het gezicht van het toernooi. Dus wil men me graag interviewen. Men belt me regelmatig als er wat gebeurt in die schaakwereld.
Verder werk ik in een professioneel team, we vergaderen en dan kom ik eigenlijk tot het tweede gedeelte van het antwoord op jouw vraag. In ons team zitten helemaal geen schakers. Ik ben de enige die schaakt. Dat is wel beetje jammer. Er zou nog minimaal één andere redelijke schaker in moet zitten die de schaakwereld goed kent, maar die is er niet. In het team ben ik de persoon met schaakkennis. Ze hebben uiteraard ideeën of ze willen wat nieuws en dan moet ik adviseren “wel of niet doen”. Gelukkig werkt allemaal prima.
Maar in zo’n groot toernooi als bij Tata Steel, wat de sponsor erg serieus neemt, gaat het natuurlijk niet alleen om schaken. Het gaat ook om tafels en stoelen en om logistiek. Niet te vergeten: het is een uithangbordje voor het bedrijf.
We hebben uiteraard iemand met een heel team die verantwoordelijk is voor alle logistiek. Mijn taak is ten opzichte van vroeger wel wat veranderd. Want voorheen had ik nog een functie in de perskamer. Maar daar hebben we nu iemand anders voor. Tegenwoordig met het streamen en automatisch versturen van de zetten gaat het allemaal zo snel. Die ontwikkelingen staan wat verder van mijn bed. Maar ook daar zit een zekere logistiek achter. Denk aan de apparatuur en de kabels die daarvoor nodig zijn. Dat soort dingen zijn niet mijn sterkste kant. Maar daar hebben we onder andere Lennart Ootes voor. Ik ken al die mensen uiteraard wel. Want verder ben ik ook een soort verbinder. Er zijn hier en daar weleens problemen in het toernooi. Of mensen die elkaar misschien niet zo goed liggen. Dan probeer ik altijd een beetje te bemiddelen en de boel bij elkaar te houden.
Nou je hebt het zelf al gezegd, je legt contact met schakers. Dan kom natuurlijk in aanraking met talloze topschakers, heb je met een of meer een bijzondere band?
Ik heb talloze goede relaties in de schaakwereld. Ik kan goed opschieten met Anand. Die zie ik regelmatig omdat ik toernooidirecteur ben van Tata Steel India, daar is hij ambassadeur.
Jij bent toernooidirecteur van Tata Steel India?
Inderdaad. Ik heb alle 6 toernooien die daar zijn georganiseerd geleid, op ongeveer dezelfde wijze als in Wijk aan Zee. Anand is daarvan de ambassadeur. Hem spreek ik regelmatig. We hebben ruwweg hetzelfde gevoel voor humor. Ik mag hem erg graag. Met Judit Polgar heb ik ook goede banden. Ik kom vaak in Boedapest.
Met Karpov kan ik goed opschieten. Politiek gezien is hij niet helemaal mijn voorbeeld. Maar qua persoonlijkheid mag ik hem wel. Het is een bijzondere vent. Ik heb het privilege gehad dat ik een paar keer met hem op reis ben geweest en dat we echt heel veel samen deden, zoals in Siberië waar ik toen met hem was bij zijn eigen toernooi. Dat waren altijd bijzondere dingen. Hoe men hem overal als een vorst ontvangt. Dan word je drie dagen van de ene receptie naar de andere gesleurd. Dan mag ik als een van zijn beste vrienden met hem mee. Dat is bijzonder. En niet te vergeten: alle etentjes en drankjes die daarbij werden genuttigd. Overigens dat ik met Karpov op pad ben geweest was ver voor de oorlog. Men heeft me vorig jaar weer gevraagd om naar Rusland te komen, maar dat heb ik afgeslagen. In deze tijd ga ik niet naar Rusland. Ik vind het niet gepast.
Wat verwacht je in de toekomst van Tata Steel Chess?
Met Tata Steel als bedrijf ligt het nu allemaal best ingewikkeld. Daar hoef ik geen geheim van te maken. Het is heel anders dan 10, 15 jaar geleden, dat merk ik ook binnen het bedrijf waar ik natuurlijk regelmatig kom. Er is een soort onrust en nervositeit die ik twintig jaar geleden of vijftien jaar geleden helemaal niet proefde. Dan ging het alleen over: hebben we winst gemaakt of verlies gedraaid? Want zo werkt die staalsector. Nu gaat het over allerlei onderzoeken en groen staal. Mensen zijn ongerust en boos. Er kan natuurlijk veel meer gemeten worden dan vroeger, heel veel mensen willen dat die fabriek niet morgen, niet vandaag, maar gisteren sluit. Dus is er veel oppositie.
Dat proef ik natuurlijk. Het is misschien een beetje vluchtgedrag, maar zo bedoel ik het niet. Kijk, ik kan er wel een mening over hebben, die heb ik ook wel. Maar ik ben er primair voor het schaken. En ik merk wel bij het bedrijf dat ze dolgelukkig zijn als het eenmaal januari is. Want dan is er in ieder geval drie weken lang positief nieuws.
Dus wat dat betreft, is het wel bijzonder dat ze het schaaktoernooi nog steeds sponsoren. De mensen die bij Tata Steel werken, houden van het schaaktoernooi. Maar dat negatieve imago waar je niet onderuit komt, is er gewoon. Het hangt een beetje als een blok aan hun benen. Het is heel moeilijk voor hen om het op te lossen. Ik ga er niet over. Ik hoop wel dat het allemaal lukt met het groene staal. Want ik denk dat dan, als het lukt, dat het toernooi dan ook meegezogen wordt in hopelijk een mooie toekomst. Ik heb ook niet het eeuwige leven als toernooidirecteur. Maar ik heb altijd gezegd:
“Als ik er niet meer ben, zou ik het wel leuk vinden als je naar beneden kijkt en ziet dat ze in januari nog steeds schaken in Wijk aan Zee.”
Het wordt de komende jaren heel spannend. Het zou zomaar kunnen dat het bedrijf dicht moet, of wat dan ook. Als het met het groene staal niet lukt, zou ook zomaar tot het einde van het toernooi kunnen leiden. Het zijn nu echt cruciale jaren.
Je hebt zelf een bedrijf: Chess Communications & Organization. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Het gaat over schaken, communicatie en organisatie. Dat is denk ik de kracht die ik had toen ik het bedrijf rond mijn dertigste samen met twee vrienden oprichtte. Uiteindelijk ben ik alleen overgebleven en nu bestaat mijn bedrijf nog steeds als eenmanszaak. Ik verhuur mezelf. Dus mensen die iets van mij willen op schaakgebied help ik en dan ontvangt men de facturen via mijn schaakbureau. We deden veel dingen en werkten ook nauw samen met de KNSB. Die gaven ons een kans om op die manier van de grond te komen en dat is goed gelukt.
Je bent ook directeur van het MEC. Kun je iets over je rol daarin verder toelichten?
Officieel ben ik manager, maar dat betekent natuurlijk hetzelfde. Eddy Sibbing heeft dat jarenlang heel goed gedaan. Hij heeft het MEC, toen de subsidie van de gemeente Amsterdam werd stopgezet, door een hele moeilijke periode geholpen. Eddy heeft op een gegeven moment aangegeven dat hij wilde stoppen. Toen zijn ze bij mij en Erwin L’Ami uitgekomen. Er was een sollicitatieprocedure, maar toen Erwin en ik interesse toonden – er kwam ook een beetje gelobby bij kijken – zijn wij het geworden.
Dat we het samen deden had ook te maken met dat we het een stevige functie vonden. Want het MEC neemt vanwege haar bekendheid een belangrijke plaats in en er zijn veel vrijwilligers die daarvoor werken. Wat natuurlijk heel goed is. Die mensen krijgen allemaal niks, maar die moeten natuurlijk wel aangestuurd worden. We deden het samen omdat we niet onderschatten hoeveel tijd het zou kosten. Het was in het begin flink aanpoten. Niet in de laatste plaats om ingewerkt te worden en het allemaal te leren.
Gelukkig lukte het prima. Het was ook prettig dat Erwin het van me kon overnemen als ik een keer weg was of het te druk had. Op een gegeven moment zijn we verhuisd met het MEC. Nu zitten we op een nieuwe plek, in hetzelfde gebouw. Het huidige MEC is voor mij ideaal. Want ik heb er mijn eigen werkplek waar ik me kan terugtrekken indien nodig. Het is veel beter dan het oude MEC. Want we hebben vijf verschillende ruimtes. Voorheen waren dat er slechts twee.
Erwin is bijzonder actief als schaker. Na een toernooi voelde hij zich verplicht om meteen naar het MEC te gaan. Want ik zat er dan al één of twee weken in mijn eentje en we verdeelden de boel een beetje, maar dat viel hem heel zwaar. Normaal als je een toernooi speelt wil je daarna eventjes helemaal niets. Dat begrijp ik, want ik kan best wel in de kop van zo’n topschaker kijken. Je moet daarna even focussen. Daar had hij wat moeite mee en het werk zelf, het managen, vond hij wel leuk. Schaken vond hij toch leuker. Hij werkt daarnaast als secondant en heeft een familie. Dus heeft hij er voor gekozen om zich met schaken bezig te houden en doe ik het MEC nu alleen met de hulp van alle vrijwilligers.
Erwin is uiteraard wel vriend van het MEC gebleven en we spreken daar nog regelmatig af. We gaan samen wat eten samen of drinken in de buurt. Je zit er op een schitterende plek in de stad. Zijn voorkeur voor zelf schaken was de reden dat hij heeft aangegeven er mee te willen stoppen.
Wat kunnen we verwachten hoe het met het MEC verder gaat. Jullie organiseren nu bijvoorbeeld trainingen?
Eddy Sibbing is zelf schaaktrainer van beroep en organiseerde regelmatig trainingen op het MEC. Toen hij stopte als manager, ontstond bij Erwin het idee om dat weer op te pakken samen met Nico Zwirs, met wie Erwin ook weleens samenwerkt. Nico woont niet zo ver van het MEC vandaan. Maar dat plan was er al jarenlang. Nu moest het maar een keer van de grond komen. Dus we hebben er gas aan gegeven. We hebben dus nu de eerste serie van vier trainingen gehad. Dat was een succes. Het was volle bak, 15 man. We kunnen maximaal 18 hebben. Anders is het gewoon te druk. Dan kan iemand niet eens fatsoenlijk zitten en werken.
Het idee is wel, als dit allemaal goed lukt, om meer trainingen te gaan geven in het MEC op de zondag. Want dan kunnen mensen makkelijker naar Amsterdam komen, ook als je er niet woont. Maar dan wil ik het misschien gaan doen voor alle niveaus. Dus ook voor beginners, mensen die nog nooit geschaakt hebben. We hebben best wel wat mensen die trainingen kunnen geven, maar het moeilijkste vind ik zelf, hoe vind je de deelnemers?
Uiteindelijk hebben zich toch behoorlijk wat mensen aangemeld. Maar voor beginners is het alweer lastiger, want die zijn nog niet aangesloten bij een bond of kennen schaaksite niet. We hebben zat trainers, dat is het probleem niet, maar het is meer: hoe vind je de mensen? Het is niet zo dat die trainers er veel aan willen verdienen, maar als MEC willen we er wel wat aan verdienen. Dat is prioriteit. We willen graag activiteiten organiseren. Het MEC is in beweging.
We ontvangen veel donaties. Bovendien hebben we enkele gulle sponsoren. Dat zie je in museumland sowieso wel. Je bent van die mensen vaak afhankelijk, anders red je het niet. Maar we hebben weer wat lucht, dus dit jaar gaan we het wel weer uitzingen, ondanks dat de verhuizing veel geld heeft gekost. Het is ieder jaar weer doorvechten. Gelukkig heeft het centrum een goede naam. Dus als er problemen zijn, of mensen horen van “ze hebben het weer moeilijk”, dan staan er altijd wel een paar op die gaan helpen, en dat is heel fijn. Die vrijwilligers zijn gewoon de kern, dat die daar elke dag zitten, voor niks, dat is gewoon heel bijzonder.
Hoe kijk je zelf tegen ontwikkeling in de schaakwereld aan?
In de schaakwereld gebeurt er altijd wel iets. Echt rustig zal het nooit worden, zoals het gedrag van Magnus Carlsen. Je kunt jezelf afvragen:
“Jongen waarom doe je dit nu?”
Dat hij woorden als oorlog met FIDE in de mond neemt, daar hou ik niet van. Ik snap best wel dat de FIDE af en toe aangepakt moet worden, want die zijn ook niet altijd even clean en schoon en noem maar op. Maar je moet ze wel een beetje te vriend houden, want het is immers de Wereldschaakbond en omdat ze de eigenaar zijn van alle wereldkampioenschappen in alle categorieën. Ondanks dat ze ook wel eens fratsen uithalen, waarvan je denkt nou, nou, nou. Maar goed, Carlsen heeft ze samen met die Duitser de oorlog verklaard. Carlsen heeft aangekondigd:
“Ik speel nooit meer in een FIDE-toernooi!”
Het punt waar ik Carlsen uitermate zwak vind, is dat hij beweert dat het klassieke schaak geen toekomst heeft. Maar dat is onzin, want voor hem heeft het geen toekomst. Hij vindt het niet leuk meer. Hij heeft geen zin meer om zich voor te bereiden. Dat snap ik allemaal wel. Maar waarom zou het klassieke schaak voor de huidige wereldkampioen Gukesh geen toekomst hebben? De jongen is 18 en wordt in mei 19. Die heeft zeker nog 10 jaar de tijd om veel sterker te worden in het spel wat wij al zo lang kennen. Hij wordt vast nog sterker. Dus is het een beetje een flauw en tikkeltje kinderachtig verhaal. Carlsen houdt zich nu veel te veel bezig met randzaken. Ik vind het jammer dat hij zijn wereldtitel heeft opgegeven. Het zou waarschijnlijk beter geweest zijn als Magnus nu nog steeds wereldkampioen was, want hij is een goddelijke schaker. Hij is waanzinnig goed.
Hoe zie ik de toekomst van het schaken? Dat Freestyle Chess er nu is en dat hij het zo promoot, dat doet hij dus wel goed, want we praten er nu over. Het is ook best wel een bijzondere vorm van schaken. Al die nieuwe invloeden, Rapid en Blitz, zullen vast populairder worden. Het trekt eigen sponsors. Je ziet steeds meer e-sports-achtige dingen.
Online schaken is en blijft voor een bepaalde groep interessant. Er gaat verschrikkelijk veel geld om in het schaken, vergis je daar niet in. Dus voor sponsors is het kennelijk interessant.
Ik zie de toekomst voor het schaken algemeen, voor sterke spelers om er ook broodwinning van te maken, zeer rooskleurig in. Want spelers die niet Magnus Carlsen heten, of Caruana, of Praggnanandhaa, Erigaisi, Gukesh, kunnen er behoorlijk van leven. Het is natuurlijk prima als je goed bent in iets. Het is dan terecht dat je daarvan kunt leven.
Dus ik zie de toekomst van het vak op dit moment positief in. Schakers zijn grote geesten, dat is gebleken in het verleden, bijvoorbeeld met Kasparov, ze kunnen heel veel maar ze kunnen bijvoorbeeld niet zo goed organiseren.
Schakers vinden vaak dat ze gelijk hebben. Ze bezitten een groot ego omdat ze natuurlijk buitengewoon intellectueel zijn en vaak heel intelligent. Maar ze zijn niet in alle vlakken altijd even slim of intelligent. Ze hebben dus altijd hulp nodig voor bepaalde praktische zaken, blijkt in de praktijk. Maar je moet zeker de grootmeesters en de topgrootmeesters niet de ruimte geven dat ze hun eigen events gaan organiseren. Dat gaat vaak mis. Het gaat om die combinatie. Als toernooidirecteur reis ik veel en ontmoet veel mensen, onder andere in het buitenland. Het is een klein wereldje. Ik hoor heel veel en vraag me af:
“Zal zo’n idee van de grond komen? Ja of nee?”
Maar met al die nieuwe aspecten van het schaken en dan het internet erbij, wat een perfecte combinatie is, denk ik dat het schaken nog steeds, het klassieke schaken, maar ook rapid en blitz springlevend zijn en een mooie toekomst hebben. Of Freestyle Chess van de grond komt? We zullen het meemaken of het lukt. Het is gewoon leuk om erbij te hebben. Maar het gaat niet het schaken vervangen. In ieder geval niet op korte termijn. Daar steek ik mijn hand voor in het vuur. Ik hou me er ook totaal niet mee bezig. Maar het is wel leuk.
Wil je nog iets kwijt aan de bezoekers van Schaaksite?
Wat voor het MEC geldt, geldt voor schaaksite. Er zijn vooral vrijwilligers actief. Geld is er niet echt. Dus doe ik aan de lezers van schaaksite de oproep:
“Geef af en toe gehoor aan die sponsorknop en maak wat geld over!”
Schaaksite en het MEC zitten in hetzelfde schuitje. Beiden zijn afhankelijk van vrijwilligers, van donaties, van sponsoren. Maar we vullen allebei een plek in dat kleine schaakwereldje en ik hoop dat het zo blijft bestaan. Het zijn hele andere instituten, maar schaaksite heeft wel degelijk een belangrijke functie en dat mag niet worden onderschat. Het wordt goed bezocht en de verslagen worden goed gelezen.
Personalia:
• Naam: Jeroen van den Berg
• Woonplaats: Amsterdam
• Geboortedatum: 17 oktober 1962
• Twitter: https://x.com/jvdbergchess
In het verleden schreef Johan Hut twee boeiende artikelen over het ontstaan van Sopsweps. U vindt hier deel 1 en deel 2.
Mooi verhaal!