Meervoudige offers
In de romantische schaaktijd kwamen er in een partij vaak meerdere offers en tegenoffers voor. Ook in de moderne toernooipraktijk zijn er partijen, waarin meerdere offers voorkomen en daar wil ik een paar voorbeelden van geven. In de tijd dat er nog geduelleerd werd door adellijke heren, leefde wel de opvatting dat het oneervol was om een offer niet aan te nemen. Het Koningsgambiet was in die tijd dan ook een favoriete opening en het gambiet werd meestal aangenomen. Zelf vond ik het twaalfde deeltje van Euwe’s Theorie der Schaakopeningen met het Koningsgambiet het meest fascinerende van de hele reeks.
In 1851 speelden Anderssen en Kieseritsky in London 15 partijen tegen elkaar, waarvan de laatste als de Onsterfelijke Partij bekend bleef. Het is inderdaad het Koningsgambiet dat gespeeld wordt. De zwarte dame gaat samen met de koningsloper op dubbele torenroof uit, maar raakt daardoor ver verwijderd van haar koning. Wit offert dan ook nog zijn dame en met zijn laatste drie lichte stukken zet hij de zwarte koning mat. Een overbekende partij, die ik met enig commentaar van Steinitz toch toevoeg. Overigens bleek Kieseritsky, die de verliezer was van deze partij, toch net iets beter dan Anderssen. Het werd uiteindelijk 7-6 voor hem bij twee remises.
Ik ga nu verder met een partij van GM Evgeni Vasiukov uit het kampioenschap van Moskou uit 1960, dat hij won. Hij speelde in Nederland in 1969 in het IBM toernooi, waar hij met 9,5 uit 15 derde werd achter winnaar Portisch. Op de foto zie je Vasiukov in de RAI, die in een hyperscherpe Siciliaan remise speelt tegen Leonid Stein, drie keer Sovjet kampioen in de jaren ‘60. Vasiukov speelde ook in het Hoogovens-toernooi van 1973, waar hij met 9 uit 15 eveneens derde werd achter winnaar Tal. Het was dus een sterke Sovjet grootmeester, die echter nooit het Sovjet kampioenschap won. Ik maak gebruik van het boek van Koblenz’ Lehrbuch der Schachtaktik.
Lees meer >
In deze serie wil ik het rijke schaakleven beschrijven van Frits Böttcher aan de hand van het familiearchief en eigen onderzoek. Alvorens in te gaan op zijn boeiende schaakleven eerst een portret van deze markante en vooraanstaande Nederlander die in 1915 in Rotterdam werd geboren en op 93-jarige leeftijd in den Haag overleed. Grote bekendheid kreeg hij als lid en oprichter van de Club van Rome. De aanleiding voor deze serie was het volgende.
Aan niets in het Tijdschrift van den Koninklijken Nederlandschen Schaakbond van april 1940 is te merken dat de Tweede Wereldoorlog in ons land op het punt van beginnen staat. De vaste verslagen, de vaste rubrieken, de vaste vormgeving: het is business as usual. Schakend Nederland kan probleemloos aan de competitie 1940-1941 beginnen, zo lijkt het.
Komend weekend wordt gestart met een nieuwe en unieke serie artikelen over een bekende Nederlander waarover nauwelijks iets geschreven is over zijn bijzondere en rijke schaakleven. Het gaat over prof. dr. C.J.F. (Frits) Böttcher, beter bekend als hoogleraar Chemie, een van de oprichters van de Club van Rome, lid van adviesraden en adviseur van de coördinator Research van Shell. Hij was ook commissaris bij verschillende bedrijven zoals Hoogovens en Estel.
Op 5 december 1931 moest er afscheid worden genomen van de 39-jarige schaker, journalist en probleemcomponist Henri Weenink, die plots was overleden aan de gevolgen van tuberculose. Weenink was een prominent topspeler van het meesterklasseteam van het VAS en promotor van het componeren en oplossen van schaakproblemen.
Jaren geleden maakte ik deel uit van een ambtelijke projectgroep die de opdracht had gekregen de ontwikkeling van een Nationaal Historisch Museum voor te bereiden. Zoals bekend hebben we dat karretje met vaste hand in de poep gereden.
