Schaakhistorie

Schaakgeschiedenis in vogelvlucht 18: Vassily Smyslov

Deze rubriek is gemaakt voor schaaksite.nl en is terug te vinden onder het kopje ‘Schaakhistorie’.

 

Omdat het schaakspel een eeuwenoud spel is, dat naar schatting al 3000 jaar oud is, lijkt het mij gepast om een serie korte artikelen te presenteren, waarin de schaak­geschiedenis voor het voetlicht wordt gebracht. In de vorige aflevering hebben we het gehad over David Bronstein. In deze nieuwe aflevering zullen we het hebben over Vassily Smyslov (1921 – 2010).

 

In een eerdere aflevering van deze serie over de schaakgeschiedenis hebben we het gehad over de Rus Mikhael Botwinnik (1911 – 1995) die, nadat hij de wereldtitel had veroverd, deze driemaal kwijtraakte aan een landgenoot.

Vassily Smyslov tijdens het Interpolistoernooi 1992 (foto Jos Sutmuller)

Nadat Botwinnik met grote moeite zijn titel tegen Bronstein had weten te behouden, overkwam hem twee jaar later hetzelfde tegen Vassily Smyslov (geboren in 1921). Opnieuw eindigde de tweekamp onbeslist. In 1957 lukte het Smyslov wel om het grootste succes in zijn leven te behalen. Hij slaagde er in deze match in om de onverslaanbaar geachte Botwinnik maar liefst zes maal te kloppen tegenover drie verliespartijen. Omdat de wereldkampioen recht had op een revanchetweekamp die binnen een jaar gespeeld werd, was Smyslov zijn titel al binnen het jaar weer kwijt.

Naar verluidt had hij deze derde onderlinge confrontatie te lichtzinnig opgevat. Desalniettemin had Smyslov, die bekend staat als misschien wel de meest sympathieke wereldkampioen aller tijden, zijn naam gevestigd. De Moskoviet was een veelzijdig man, die zich niet alleen op het schaken heeft toegelegd. Zo is bekend dat hij een meer dan respectabele operazanger is. Dat bracht het organisatiecomité van het Interpolisschaaktoernooi ertoe om een plaat met hem op te nemen toen hij ooit in Tilburg aan het toernooi deelnam.

Zijn speelstijl is op een strategische leest geschoeid, maar gelardeerd met de meest onverwachte en fraaie tactische wendingen. Door zijn heldere en logische stijl zijn de partijen van hem goed te begrijpen. Als je partijen van Smyslov naspeelt, denk je dat het schaken heel gemakkelijk is. Van hem is ook de uitspraak afkomstig: “Chess is a simple game”. Daar bedoelt hij uiteraard mee dat je het spel niet moeilijker moet maken dan het is en het vooral voor je zelf begrijpelijk moet houden. Ik heb in 1992 de eer gehad om een korte tweekamp van twee partijen tegen deze geweldenaar te mogen spelen. In mijn artikel ‘Smyslov, innemende persoonlijkheid” ga ik in op de partijen uit deze minimatch. Het lukt mij om een verloren toreneindspel in remise te laten eindigen. En dat terwijl Smyslov erom bekend stond een groot eindspelkenner te zijn. Zijn boek met Löwenfisch over toreneindspelen is wereldberoemd. Uiteraard mag niet onvermeld blijven dat Smyslov in de eerste partij een lopereindspel op formidabele wijze had weten te winnen en dus genoeg had aan remise om een ronde verder te komen.

Lees meer >

Video: blindpartij Botwinnik tegen Euwe

Op 28 december 1963 speelden Michail Botwinnik en Max Euwe voor de NCRV een blindpartij tegen elkaar. De omstandigheden waren hierbij bepaald niet ideaal om een goede partij te spelen: ze vertelden de zetten in Duits, speelden met slechts tien minuten op de klok, en terwijl ze aan het nadenken waren probeerde Willem Jan Muhring de zetten uit te leggen aan het publiek…. Toch was het een behoorlijke partij die niet afgesproken leek. Botwinnik kwam met een nieuwtje, Euwe reageerde in eerste instantie goed hierop, beide spelers misten daarna dat wit een kwaliteit kon winnen en uiteindelijk eindigde de partij in eeuwig schaak. Mooi dat dit bewaard is gebleven!

Hieronder vindt u de partij met commentaar; maar kijkt u vooral eerst het filmpje.

Lees meer >

Top-40 Nederlandse schakers. 10: Sergei Tiviakov

In deze top tien staan vier spelers die we zomaar uit het buitenland cadeau kregen. Sergei Tiviakov heeft als verschil met Sosonko en Giri, maar als overeenkomst met Sokolov, dat hij al een wereldtopper was toen hij hier kwam.

Tiviakov in 1999. Foto: Johan Hut

Sergei Tiviakov (geboren 14 februari 1973) was wereldkampioen tot zestien en tot achttien jaar. Al heel jong, in 1994, bereikte hij de WK-kandidatenmatches van de PCA, de alternatieve bond van Kasparov. Hij werd uitgeschakeld door Adams. In datzelfde jaar won hij met het Russische team de Olympiade.

In september 1997 vestigde Tiviakov zich in Nederland, in Groningen. Diverse Groningers, met Johan Zwanepol voorop, hielpen hem bij zijn inburgering.

In 2000 debuteerde Tiviakov op het Nederlands kampioenschap met een gedeelde derde plaats, die hij een jaar later herhaalde. In 2002 werd hij gedeeld eerste met Van Wely, van wie hij de barrage van rapidpartijen verloor. Vervolgens werd hij tweede, derde en tweede. In 2006 kwam dan eindelijk de eerste nationale titel en wel heel overtuigend, anderhalf punt voor Sokolov. Een jaar later prolongeerde hij zijn titel, na een barrage van twee snelschaakpartijtjes tegen Stellwagen.

Van 2000 tot en met 2007 was Tiviakov daarmee na Van Wely veruit de meest succesvolle deelnemer. Daarna ging het echter mis. In 2008 werd hij zesde, in 2009 liep hij weg uit het toernooi vanwege een conflict met de organisatie. Pas in 2014 was hij er weer bij. Nu eindigde hij samen met Van Wely op de eerste plaats, maar verloor hij de snelschaakbarrage. In 2015 werd Tiviakov laatste.

 

Ook een teamspeler

Tiviakov won in Nederland alle grote toernooien: Groningen, Dieren, Vlissingen, Amsterdam, Leiden en Hoogeveen. Daarbuiten is zijn lijst van toernooioverwinningen nog veel langer. Hij bezocht exotische oorden over de hele wereld en won vooral vele open toernooien. Ook speelde hij teamcompetities in vele landen, tot in het Midden-Oosten aan toe. Zijn grootste individuele succes boekte Tiviakov in 2008, toen hij Europees kampioen werd. Zijn enorme ervaring in open toernooien was daarbij cruciaal, zei hij.

Lees meer >

Hoe sterk schaakte overgrootvader Baudet?

Toen Thierry Baudet in oktober het Hoogeveen Schaaktoernooi opende, zei hij dat zijn opa een sterke schaker was geweest en dat zijn overgrootvader zelfs van Lasker en Capablanca had gewonnen.

Een dergelijke uitspraak moet je altijd checken. Daarbij doel ik niet op het moderne fenomeen ‘nepnieuws’, maar op iets vriendelijkers. Er zijn nogal wat families waarin opa bekendstaat als meester of zelfs grootmeester, op basis van kleine lokale successen. Baudet blijkt echter in zoverre gelijk te hebben, dat zijn overgrootvader een van de sterkste Nederlandse schakers van zijn tijd was. De claim over Lasker en Capablanca acht ik nog niet bewezen.

Voor informatie over sterke Nederlandse schakers uit lang vervlogen tijden kun je eenvoudig terecht bij de Utrechtse schaakhistoricus Peter de Jong. Nou ja, eenvoudig, als je in 2015/2016 zijn drie dikke boeken over Max Euwe hebt gekocht. In deel 1 wordt het Nederlandse schaakleven voor 1950 beschreven, de specialiteit van De Jong. Over iedereen die in die tijd als schaker echt iets voorstelde, schreef hij een biografietje.

Pierre Joseph Henry Baudet (roepnaam Henry of Han) werd geboren in 1891 in Baarn. Dat hij de overgrootvader was van de huidige politicus, wordt op deze Wikipedia-pagina bevestigd. Hij studeerde wiskunde en werd hoogleraar. Zijn betekenis als wiskundige wordt op deze Wikipedia-pagina uiteengezet. Zo was hij de bedenker van het ‘Vermoeden van Baudet’.

De schaker Baudet

De volgende gegevens over Baudet als schaker heeft De Jong verzameld. Baudet was pas vijftien toen hij, in 1906, werd toegelaten tot de bondswedstrijden in Arnhem, die later de geschiedenis ingingen als officieuze kampioenschappen van Nederland. Twee jaar later speelde hij in Düsseldorf onder anderen tegen Aljechin. In 1912 nam hij deel aan het officiële kampioenschap van Nederland in Delft, waar hij derde werd. Op deze prachtige uitslagensite van het Max Euwe Centrum is de scoretabel te zien. Baudet scoorde 1,5 uit 2 tegen de eerste twee, maar De Jong vermoedt dat zijn desondanks magere resultaat werd beïnvloed door het overlijden van zijn vader.

Lees meer >

Waarom mag wit in het schaakspel altijd beginnen?

Deze week werd ik gebeld door een voorbereider van een programma op Radio 1 of ik live in een uitzending een bepaalde vraag wilde beantwoorden. Het ging om de rubriek “Hoe zit dat?” Mij werd voorgelegd of het mogelijk was om rond de klok van half zes in de ochtend de volgende vraag te beantwoorden: “waarom mag wit in het schaakspel altijd beginnen?” Daar had ik helaas niet meteen een paraat antwoord, maar dat hoefde ook niet, want het zou pas de volgende ochtend zijn.

 

Wilhelm Steinitz (eerste wereldkampioen)

Ik vond het wel wat vroeg, maar zei toch toe om hieraan mee te werken. In de hoop dat er schakers zouden luisteren ondanks dit vroege tijdstip.

Na wat research op het internet kwam ik erachter dat de vraag helemaal niet zo makkelijk te beantwoorden was. Tenminste, men sprak elkaar tegen en wat is dan de waarheid?

Ik kwam in het begin niet veel verder dan wat Wikipedia over dit onderwerp te melden had, namelijk het volgende:

Het kleurpatroon van het schaakbord werd in de 13e eeuw in Europa bedacht. Dat wit begint, werd pas tegen het einde van de 19e eeuw gemeengoed. In 1883 werd op een groot toernooi in Londen nog geloot welke speler mocht beginnen; deze mocht vervolgens de kleur van de stukken kiezen. In 1889 schrijft wereldkampioen Wilhelm Steinitz dat in de praktijk van grote schaaktoernooien de speler die begint, met de witte stukken speelt. Historische schaakpartijen waarbij de zwartspeler begon hebben een equivalent waarbij de witspeler begint door de kleuren van de stukken te verwisselen en de posities van de stukken links-rechts te spiegelen.

 

Lees meer >

Schaakgeschiedenis in vogelvlucht 17: David Bronstein

Deze rubriek is gemaakt voor schaaksite.nl en is terug te vinden onder het kopje ‘Schaakhistorie’.  Omdat het schaakspel een eeuwenoud spel is, dat naar schatting al 3000 jaar oud is, lijkt het mij gepast om een serie korte artikelen te presenteren, waarin de schaakgeschiedenis voor het voetlicht wordt gebracht. In de vorige aflevering hebben we het gehad over Paul Keres. In deze nieuwe aflevering zullen we het hebben over David Bronstein (1924 – 2006).

Lees meer >

Top-40 Nederlandse schakers. 11: Hans Ree

Doordat hij laat grootmeester werd, heeft Hans Ree een beetje het imago van net-niet. Ook leek hij in zijn toptijd in de schaduw te staan van Hein Donner, na Euwe onze enige grootmeester totdat Timman dat ook werd. Nadere bestudering leert dat hij volstrekt niet voor Donner onder deed.

Hans Ree in 1973. Foto: nationaal archief.

Hans Ree (geboren 15 september 1944) won in 1965 en 1966 het internationale jeugdtoernooi in Groningen, de voorloper van het Europees jeugdkampioenschap. Ook in 1966 won hij een zeskamp in Ter Apel, waar hij wereldtopper Bent Larsen versloeg. De weg naar de absolute top leek open te liggen voor de jonge Amsterdammer.

In 1967 werd Ree Nederlands kampioen, na een beslissingsmatch tegen Bouwmeester met 2,5-1,5 te hebben gewonnen. In het toernooi liet hij Donner achter zich. Een jaar later was er geen NK en in 1969 eindigde Ree samen met Langeweg bovenaan, weer voor Donner en ook voor de jonge Timman. Omdat hij titelverdediger was, behield hij die titel. In 1970 was Ree er niet bij en werd Scholl kampioen. Een jaar later eindigde hij samen met Donner bovenaan en werd Ree kampioen op basis van Sonneborn-Bergerpunten. Dat was onbevredigend en daarom organiseerde het weekblad Vrij Nederland een match. Ree versloeg Donner met 4,5-3,5.

In 1973 werd de onbekende Russische immigrant Sosonko kampioen, bij afwezigheid van Ree, Donner en Timman. Dat leidde datzelfde jaar tot de Amsterdamse Vierkamp, waarin de ‘grote drie’ eens aan Sosonko zouden laten zien wie de sterkste was. Dat lukte niet echt. De vier ontmoetten elkaar elk vier keer. Ree en Donner scoorden 6,5 uit 12, Sosonko en Timman 5,5. Ree won de minimatch tegen Donner met 2,5-1,5, maar verloor twee keer van Timman. Donner schreef in zijn verslag in Schaakbulletin, waarin hij Sosonko uitgebreid prees: “Over Ree kan ik kort zijn: ik weiger mij in dit soort schaak te verdiepen.”

Lees meer >

Top-40 Nederlandse schakers. 12: Paul van der Sterren

Alleen Euwe en Timman kwamen op weg naar de wereldtitel verder dan Paul van der Sterren. Hij stond 25 jaar aan de Nederlandse top, zij het net onder de allergrootsten. In 1993 en 1994 presteerde hij fenomenaal.

Paul van der Sterren (geboren 17 maart 1956) debuteerde in 1975 op het Nederlands kampioenschap. Het was de eerste in een historische rij van 25 deelnames in 27 jaar. In 1980 boekte hij daarin zijn eerste succes, met een tweede plaats achter Timman, die hij zijn enige nederlaag toebracht. Een jaar later scoorde hij vijftig procent, maar won hij weer van Timman.  In de volgende twee edities werd hij tweede achter Ree en tweede achter Timman. Het kon dus geen verrassing worden genoemd dat Van der Sterren in 1985 bij afwezigheid van Timman kampioen werd voor Van der Wiel en Ligterink.

Een grotere triomf boekte hij in 1993. Van der Sterren werd kampioen met maar liefst twee punten voorsprong op Cifuentes, Van der Wiel en Nijboer, met daarachter Piket, Sosonko en Van Wely. Alleen Timman was er niet bij, maar gesproken werd van het sterkste NK tot dan toe. Een kreet die later overigens vaker werd gebruikt.

In 2000 werd Van der Sterren nog gedeeld derde, waarbij hij de handicap had dat hij een nul incasseerde doordat hij niet tegen computer Fritz wilde spelen. Een jaar later werd hij laatste en sloot hij zijn NK-deelnames af. Hij stopte toen ook met topschaak, op 45-jarige leeftijd. Zijn NK-deelnames leverden twee eerste, vijf tweede en drie derde plaatsen op.

Van der Sterren nam van 1982 tot en met 2000 acht van de tien keer deel aan de Olympiade. Hoogtepunt was de derde plaats in 1988 in Thessaloniki, aan het derde bord achter Van der Wiel en Sosonko.

Lees meer >

Top-40 Nederlandse schakers. 13: Friso Nijboer

Slechte Nederlandse kampioenschappen gevolgd door goede zomertoernooien, dat is het imago dat kleeft aan Friso Nijboer. Een opsomming van zijn toernooiresultaten is echter buitengewoon indrukwekkend.

Friso Nijboer in 2016. Foto: Harry Gielen.

Friso Nijboer (geboren 26 mei 1965) werd rond zijn zeventiende verjaardag jeugdkampioen van Nederland en een jaar later nog een keer. Een doorbraak bij de volwassenen kwam er niet direct, waarschijnlijk doordat hij eerst informatica ging studeren. In 1989 plaatste hij zich voor het eerst voor het NK, wat de eerste deelname werd van een indrukwekkende serie van 23 op rij. Dat hij daarop altijd slecht presteerde, is een fabeltje. Hij had slechte resultaten, maar scoorde ook vaak vijftig procent of een halfje meer. In 1993 werd Nijboer gedeeld tweede, hij werd drie keer gedeeld derde en in 2009 nog ongedeeld tweede achter Anish Giri. Dat het veel beter had gemoeten, dat is waar.

Van 1996 tot en met 2006 nam Nijboer alle zes keren deel aan de Olympiade. Bijzondere scores haalde hij niet, ook daar niet.

 

Toernooizeges

De compensatie in andere toernooiresultaten is echter gigantisch. Dat begon laat, je zou Nijboer een laatbloeier kunnen noemen. In 1995 won hij het Sonnevancktoernooi in Wijk aan Zee twee keer. Het werd niet altijd in dezelfde maand gehouden en toevallig twee keer in dat jaar. Twee jaar later won hij de B-groep van het Hoogovenstoernooi samen met Paul van der Sterren.

Zijn zomertoernooien waren fameus. Nijboer won Vlissingen in 2000, 2001, 2002 en 2005. Het Open kampioenschap van Nederland in Dieren won hij in 2003 en 2006. Zijn grootste individuele succes was het Amsterdam Chess Tournament in 2004. Dat won hij met 7 uit 9, voor Van Wely, Timman, Nikolic, Sokolov, Tregubov en Krasenkov. Het leverde hem de titel ‘Nederlands schaker van het jaar’ op. Twee jaar later won hij het toernooi nog een keer, dit keer gedeeld.

Lees meer >

Top-40 Nederlandse schakers. 14: Lodewijk Prins

Van 1937 tot en met 1968 maakte Lodewijk Prins onafgebroken deel uit van het Nederlandse Olympiadeteam. Dertig jaar lang was hij dus een Nederlandse topspeler. Al liet hij dat op de Nederlandse kampioenschappen nauwelijks zien.

Lodewijk Prins (geboren 27 januari 1913) deed namelijk nauwelijks mee aan die NK’s, maar haalde uit de paar keren wel een hoog rendement. In 1936, 23 jaar oud, debuteerde hij met een derde plaats. Na een zwak NK in 1938 won hij in 1948 het kandidatentoernooi voor Kramer en Van Scheltinga. Voor de NK-match tegen Euwe bedankte hij. Vanwege gezondheidsredenen, lees ik ergens, maar dat zou ik niet meteen voor waar aannemen.

Pas in 1965, op 52-jarige leeftijd, was hij er weer bij. Prins won dat NK samen met Zuidema, die hij in de beslissingsmatch met 2,5-1,5 versloeg. Kampioen van Nederland 29 jaar na zijn debuut, dat is al bijzonder.

Na zijn eerste NK werd Prins opgenomen in het Olympiadeteam en daarvoor bleef hij uitkomen tot en met 1968. Zijn meest memorabele wedstrijd was die in 1954 tegen het team van de Sovjet-Unie, dat destijds louter uit mondiale toptienspelers bestond. Prins versloeg Alexander Kotov, waardoor Nederland een historisch gelijkspel bereikte. In 1956 speelde hij aan het eerste bord en in 1968 behaalde hij als tweede reserve met 9 uit 12 zijn hoogste score. Na Timman is hij Nederlands recorddeelnemer.

 

Spaanse toernooien

Opmerkelijk genoeg was dat Prins’ laatste Olympiade. Voor 1970 zegden Donner en de jonge Timman om diverse redenen af. Tot zijn verbijstering werd Prins vervolgens gepasseerd door Rob Hartoch. In zijn schaakrubriek in Het Parool verloor hij zijn objectiviteit uit het oog en betichtte hij de plaatsingscommissie en het KNSB-bestuur van ‘corruptie, koehandel en zelfbevoordeling’. Voor het bestuur was dat reden om alle contacten met Prins te verbreken. Het betekende het einde van Prins’ schaakcarrière op topniveau.

Lees meer >