Als ik om half acht het speellokaal van mijn schaakclub Erasmus binnen ga, zie ik al die jeugdspelertjes met in hun nabijheid zorgzame ouders die geduldig wachten tot hun kroost het schaakspel voor even loslaat zodat ze eindelijk naar huis kunnen gaan.
En dan bekruipt me het gevoel dat ik getuige ben van een wonder dat zich steeds opnieuw voltrekt, het moment dat het schaakspel onlosmakelijk verweven raakt met een heel leven.
Voor sommigen betekent dat een schakersleven. Voor veel anderen wordt het meer dan een gewone hobby, een parallelle wereld waar het altijd goed toeven is, op de schaakclub of op internet, even helemaal weg van de dagelijkse sores. En voor weer anderen bestaat die verwevenheid uit zo nu en dan een partijtje spelen, op de club of gewoon thuis met vrienden.
Het leven neemt zijn loop met al zijn ups en downs, maar voor iedereen komt het einde onherroepelijk in beeld. En dan gebeurt er bij veel schakers iets waarover niet vaak geschreven wordt, de dood is nu eenmaal geen populair onderwerp. Zoals Pierre Smeets me vanaf zijn ziekbed toevertrouwde, verandert in het zicht van het naderende einde de wereld van het schaken in een emotionele vluchtheuvel. En dat lijkt me een onderschat element van al het positieve dat het schaakspel een mens brengen kan. Want altijd wordt benadrukt hoe schaken het jonge brein in zijn ontwikkeling kan stimuleren en het oude brein gezond kan houden, maar over de troost die het schaakspel bij ziekte te bieden heeft, hoor of lees je zelden.
Lees meer >