Rubrieken

Begrijp wat u doet: Het Slavisch (deel 1): o.a. de Meraner

 

Een mooie, maar ook zeer ingewikkelde ope­ning is het Slavisch. De systemen die hieruit ont­staan, vormen in het moderne topschaak een belangrijk wapen tegen de opening met de damepion van wit.

 

Na de zetten 1.d4 d5 2.c4 c6

hebben we de uitgangsstelling van het Slavisch bereikt. In tegenstelling tot het Klassiek Dame­gambiet (na 2…e6) houdt zwart zich nog de keuze voor om zijn dameloper naar buiten te kunnen spelen. Vanaf dit moment moeten beide spelers steeds kijken wat de conse­quen­ties zijn van het slaan op c4. Soms kan wit de pion (meteen) terugwinnen, soms is hij hem zelfs helemaal kwijt omdat zwart met …b7–b5 zogezegd ‘op de pion gaat zitten’. Zwart kan dan bogen op een overweldigende pionnen­meer­derheid op de damevleugel, maar ondertussen heeft hij de strijd in het centrum verloren. Wit heeft een pion meer in het centrum en omdat hij vaak ook meer ruimte heeft, kan hij op aanval spelen.

De Indiër Viswanathan Anand is een grote specialist in de Meraner (foto Frans Peeters )

3.Pf3

 

Uiteraard kan 3.Pc3 ook eerst en dan kunnen er na Pf3 dezelfde stellingen ontstaan. Maar ook kan het spel een zelfstandige betekenis hebben, als zwart het anders doet.

Er is een respectabel aantal sterke spelers dat kiest voor de ruilvariant met 3.cxd5 cxd5 In feite levert wit in een klap zijn ruimtevoordeel in, maar omdat hij een tempo meer heeft, kan hij soms zwart onder druk zetten. Een aardig voorbeeld is Aronian-Nakamura, 2013, maar we laten deze varianten verder buiten be­schouwing.

 

3…Pf6

 

Met deze neutrale zet kan het spel weer alle kanten op gaan. Het uitstellen van …Pf6 kan ook met direct 3…e6. Maar dat geeft een heel ander speltype te zien, waar we later op terugkomen.

Lees meer >

Schaakrubrieken weekend 25 maart 2017

Wekelijks publiceren of verwijzen wij naar deze schaakrubrieken. Wij streven naar publicatie op de woensdag na het voorgaande weekend.

Lees meer >

Giri in Shenzhen Longgang Masters

Top-40 Nederlandse schakers. 36: Haije Kramer

Tot in de jaren zestig was het voor een schaker van buiten de Randstad moeilijk door te dringen tot de Nederlandse top. Haije Kramer was een uitzondering, hij slaagde er uitstekend in.

Haije Kramer tegen Max Euwe, de man tegen wie in die tijd geen Nederlander op kon

De Fries werd geboren op 24 november 1917. Hij leerde pas schaken op z’n vijftiende, maar werd ruim een jaar later al kampioen van Friesland! Misschien zegt dat ook iets over Friesland. Maar het bleef snel gaan. Vlak voor de oorlog richtte de Friese schaakpromotor Waling Dijkstra het Kramer-comité op, vergelijkbaar met het Euwe-comité. Het organiseerde matches tegen nationale topspelers. Daaronder een match in 1940 tegen Euwe, waarin Kramer een partij won, drie verloor en vier remise speelde. Zover kwam niemand in die tijd, maar een jaar later won Euwe de tweede match met 7-1.

Achter Euwe

Van 1942 tot 1957 nam Kramer aan alle zeven Nederlandse kampioenschappen deel en in 1969 nog een keer. Zijn beste prestatie was een tweede plaats in het kandidatentoernooi van 1948, waarvan de winnaar Euwe mocht uitdagen. In die periode zou ik hem met Prins, Van Scheltinga, Cortlever en later Donner tot de sterkste schakers achter Euwe rekenen. Hij gold van die spelers als de theoretisch best onderlegde, mede door zijn medewerking aan de Losbladige Schaakberichten, een soort Informator avant la lettre. In die tijd boekte Kramer ook zijn grootste internationale successen. In 1949 won hij een toernooi met veertien deelnemers in Vimperk (Tsjecho-Slowakije) en in 1954 scoorde hij in het zonetoernooi in München 11,5 uit 19, wat hem de meestertitel opleverde. Van 1950 tot en met 1962 vertegenwoordigde hij Nederland op alle zeven de Olympiades. Hij scoorde vijftig procent en won in 1958 een bronzen bordmedaille.

Lees meer >

“Kleine kindertjes worden groot” door Manuel Nepveu. Column van Schaakvereniging Promotie.

Onlangs stond op de site van SV Promotie (www.svpromotie.nl) te lezen dat Pauline van Nies gepromoveerd was aan de TU Delft, achtentwintig jaar jong.
Pauline moet ergens aan het begin van het millennium lid van onze schaakclub zijn geworden. In mijn partijenverzameling heb ik uit die beginperiode twee partijen tegen haar. Ik won ze beide en in een geval met veel geluk. Een derde partij zit niet in mijn verzameling.

Lees meer >

Gespot 83: Achtervolging

Bij het grasduinen in schaakboeken, het doorbladeren van schaaktijdschriften, het surfen op het internet, het bekijken van schaakfilmpjes valt het oog wel eens op interessante stellingen, bijzondere voorvallen, geniale zetten en grappige blunders. In deze rubriek wil ik u die graag voorleggen.

Bent u ook iets tegengekomen? Laat het ons weten.

 

 

Het nieuwe Formule 1 seizoen staat binnenkort op stapel. In Nederland kijken we gespannen naar de prestaties van de jonge Max Verstappen. De vraag is of hij met zijn vernieuwde racewagen de achtervolging kan inzetten op de teams met de schijnbaar ongenaakbare auto’s Ferrari en Mercedes.

Achtervolging kennen we nog meer in de sport. In het schaatsen is het nog niet zo lang geleden ingevoerd; in het baanwielrennen was dit fenomeen al langer bekend.

Ik vroeg me af of het begrip ‘achtervolging’ ook in het schaken zou bestaan. En het kan ook bijna niet anders of ook onze edele sport heeft posities waarin sprake is van een achtervolging. Het was wel wat zoekwerk, maar ik ben erin geslaagd om vier stellingen te traceren waarin overduidelijk een achtervolging plaatsvindt. Uiteraard ga ik uw fantasie en creativiteit op de proef stellen door ze u als probleem voor te leggen. Als u op oplossing klikt, krijgt u het hele antwoord te zien, met mijn uitleg erbij. Via de viewer is het nog eenvoudiger; dan kunt u het gewoon naspelen. Ik mag hopen dat u ook de humor van deze stellingen kunt inzien. Ik in elk geval wel!

Lees meer >

Schaakrubrieken weekend 18 maart 2017

Wekelijks publiceren of verwijzen wij naar deze schaakrubrieken. Wij streven naar publicatie op de woensdag na het voorgaande weekend.

Lees meer >

Schaakgeschiedenis in vogelvlucht 15: Mikhail Botwinnik

 

Omdat het schaakspel een eeuwenoud spel is, dat naar schatting al 3000 jaar oud is, lijkt het mij gepast om een serie korte artikelen te presenteren, waarin de schaak­geschiedenis voor het voetlicht wordt gebracht. In de vorige aflevering hebben we het gehad over Max Euwe (1901-1981), de enige Nederlander die ooit wereldkampioen schaken werd. In deze nieuwe aflevering zullen we het hebben over Mikhail Botwinnik (1911 – 1995).

 

Nadat Euwe in 1935 de titel had veroverd op Aljechin moest hij twee jaar later in de revanchematch de eer aan zijn tegenstander laten. Toen Aljechin in 1946 stierf was hij nog altijd de regerend wereldkampioen. Dat betekende dat de titel vacant was en terecht kwam bij de man die hem nog in 1935 verslagen had.

 

Maar Euwe was een gentleman, hij wilde niet op deze manier gekroond worden en hij stelde voor om de titel ter beschikking te stellen aan de Fide, de wereldschaakbond, die in 1924 was opgericht. Deze bond besloot om vlak na de tweede wereldoorlog een zeer sterk bezet internationaal toernooi te houden met de wereldtitel als inzet.

Mikhail Botwinnik (foto bron onbekend)

Dat evenement kwam er in 1948 waarbij er voor de eerste helft in Den Haag en voor de tweede helft in Moskou werd gespeeld. Uitgenodigd werden Reshevsky, Botwinnik, Keres, Smyslov, Euwe en Fine. Laatstgenoemde bedankte echter omdat hij geen vergoeding van de Amerikaanse schaakbond kreeg.

 

Na harde strijd eindigde Mikhail Botwinnik (1911 – 1995) bovenaan en werd hij tot wereldkampioen uitgeroepen. Met deze wereldtitel luidde hij tevens het begin in van de jarenlange overheersing van de Sovjet-Unie. Het spel van Botwinnik wordt gekenmerkt door zijn fijnzinnige positionele gevoel dat gepaard ging aan een technisch bijna perfecte eindspelbehandeling. Een voorbeeld hiervan zien we terug in de volgende partij.

Lees meer >

Top-40 Nederlandse schakers. 37: Daniël Noteboom

Er komen op deze lijst grote schakers voor die nooit Nederlands kampioen werden, omdat Euwe dat in hun tijd altijd werd. Daniël Noteboom behoort daar niet toe, hij nam namelijk nooit aan het Nederlands kampioenschap deel. Toch gold hij als een potentiële wereldtopper.

 

Daniël Noteboom werd op 26 februari 1910 geboren in Noordwijk. Op zijn vijftiende werd hij lid van het Leidsch Schaakgenootschap, maar dat ging niet zomaar. Philidor Leiden was de club voor arbeiders en studenten, LSG de club voor deftige heren. Noteboom werd omschreven als een ‘baardloze knaap in korte broek’. Toch werd hij toegelaten en hij werd al snel clubkampioen en speler van het eerste team. LSG speelde niet in de hoofdklasse, daarom stapte hij over naar NSRV (Rotterdam).

Noteboom werd nog niet uitgenodigd voor het Nederlands kampioenschap. Wel won hij in september 1930 een achtkamp in Den Haag voor graaf Johannes van den Bosch en Salo Landau. Zij golden als grote mannen achter Euwe, dus de jongeman klopte hiermee aan de poort van de Nederlandse top. Meer succes had hij internationaal, met een toernooiwinst in Nice (1930) en vele goede resultaten in Engeland. Noteboom stopte tijdelijk met zijn scheikundestudie en woonde zelfs even in Berlijn, waar hij als schaak- en bridgeleraar geld verdiende en hoopte op een uitnodiging voor een sterk toernooi. Misschien kunnen we Noteboom zien als Neerlands eerste profschaker.

 

Noteboom-variant

Zijn grootste succes boekte hij op de Olympiade in Hamburg (1930), waar hij aan het derde bord 11,5 uit 15 scoorde. Hij versloeg zelfs de latere WK-kandidaat Salo Flohr, die desondanks 14,5 uit 17 scoorde. Noteboom had Flohr in Hastings 1929 ook al verslagen.

Lees meer >

Schaakrubrieken weekend 11 maart 2017

Wekelijks publiceren of verwijzen wij naar deze schaakrubrieken. Wij streven naar publicatie op de woensdag na het voorgaande weekend.

Lees meer >