UIT OPTEKENINGEN 9
In 1940 logeerde bij een van m’n jeugdvrienden een zekere Willy Koster van Groos. Hij wilde toen niet tegen mij – toch schaakkampioen van 13 jaar in Schoonhoven – want daar was ik niet goed genoeg voor. Zelf had hij dat jaar in Beverwijk nog een goed resultaat in een van de hoogste achtkampen gehaald, hij hield zich dus liever onledig met een spelletje auto-bridge. Wie schetst mijn verbazing toen ik hem weerzag bij een wedstrijd PTT Rotterdam – GONA (het girokantoor) Den Haag voor het NVPTT-clubkampioenschap. Hij speelde daar mee aan bord 2 achter Jo Tuk, maar voor Jan van Eden (toen nog Schiedammer, later Arnhemmer en in 1949 NVPTT-kampioen), Jan Bakker (later lid van het kampioensteam van Charlois dat landskampioen werd), Harry Rikaart en ook Ingrid Jansen (getooid met flinke sigaar!), toen dameskampioen van Nederland en gehuwd met Jo Tuk,, stuk voor stuk sterke spelers. Pas na afloop van onze partij, want ik speelde als gebruikelijk achter Cor Smit, ook aan bord 2, vertelde ik Willy van mijn “trauma” uit 1940. Ik begon met hem te vragen of ik nu goed genoeg was om tegen zo’n coryfee te spelen! Nu – 1961 – speelde hij in HCSV in de eerste klasse KNSB. Onze partij was spannend , zeker in de tijdnoodfase. Tegen vader Chronos moest hij het afleggen, overigens, ik had op dat moment al dat beste papieren.
Ook in het voorjaar van 1961 had ik met PTT Nationaal m’n tweede ontmoeting met de Westduitse PTT. De wedstrijd had plaats in het restaurant van Kootwijk-radio, midden in de oorverdovende stilte van de Veluwe. Ik had in de ploeg wat prestige verloren, door wat mindere resultaten onderling, dus kreeg ik bord 10 toebedeeld tegen Arno Winneg uit Kiel.
Uit die wedstrijd heb ik nog foto’s bewaard, waar ik in volle “actie” op sta. De partij was niet bijster opwindend. Een Grünfeld, waarin ik de voorliefde van Botwinnik (5. Db3) in praktijk trachtte te brengen. Ik kan ook nu nog niet direct aangeven waar er meer voor me heeft ingezeten, maar feit is dat na afruil van al het zware materiaal, de lichte officieren aan de beurt kwamen om hetzelfde lot te ondergaan. Daardoor werd het een beetje bloedeloze remise… wel wonnen we de landenwedstrijd en daar ging het toch wel een beetje om.
1962 begon voor mij met een afstraffinkje. Groot materiaal verlies was na de koningsaanval van Wit niet meer te ontgaan in het Promotieklasseduel PTT 1 tegen RSR Ivoren Toren 1.
12 januari 1962
L. van de Plas – A. de Jong
Bord 2
Eerst aan het einde van 1963 kwam ik weer tot enige schaakactiviteit. Dat jaar werd weer eens besloten met een simultaan-séance, georganiseerd door V& D. Ditmaal een lustrumtoernee. Simultaangevers waren Botwinnik, Euwe, Flohr,Donner en, naar ik me meen te herinneren, Mark Taimanov of anders Joeri Averbach. Ook aanwezig was Bent Larsen, waarmee ik een langdurig gesprek had. Mijn gastheer die avond (30 december 1963) was Salo Flohr. In de dertiger jaren een kandidaat voor het wereldkampioenschap, die vergeefs trachtte een geldbuidel te vinden, waarmee hij Aljechin kon verleiden de kroon op het spel te zetten. Ik probeerde hem – foute tactiek natuurlijk – met onbehouwen aanvalsdrift te lijf te gaan. Flohr ging er in iedere ronde dat hij langs kwam uitgebreid voor “zitten”. Steunend met zijn elleboog op tafel (ook hiervan bezit ik nog foto’s) wist hij al mijn aanvallen af te weren en me gewoon alles af te nemen wat ik nodig had om de witte koning te omsingelen. Het werd na 25 zetten dus een roemloos einde…
1964 was dus het laatste jaar van de Rotterdamse PTT schaakclub. Na ongeveer 30 jaar te hebben bestaan, werd in stijl afscheid genomen. Hoewel we nog 11 leden hadden toch een tweede plaats in eindrangschikking van de RSB en na aannemen van het lidmaatschap van “Wilhelm Steinitz” begon voor dit restant een nieuwe episode in het schaakleven. In de RSB competitie boekte ik menig puntje voor Steinitz. Dankzij de inbreng van de sterkste PTT schakers binnen de gelederen van Steinitz werd al in het eerste jaar het kampioenschap van de Promotieklasse veroverd. En dat gaf recht op het spelen van promotiewedstrijden naar de 2e klasse KNSB.
In april van 1965 togen we naar Delft om aldaar tegen het tweede tiental van DSC promotie af te dwingen. Aan bord 6 speelde ik tegen Bussmann, die ik “ergens” een pion afsnoepte en dit kleinood bracht ik over de eindstreep. Achteraf gezien was het gewoon een stukje eindspeltechniek, een onderdeel van het spelletje wat me door de koele logica, die er aan ten grondslag ligt, wel ligt. Na 24 zetten was het materiaal behoorlijk uitgedund en keken we aan tegen de volgende positie:
Mede door deze bijdrage werd promotie bereikt.
Dat jaar trad Wilhelm Steinitz na een aantal jaar afwezigheid weer voor het voetlicht in de KNSB. De eerste ontmoeting vond plaats in Den Haag, waar DD 2 als gastheer optrad. Die dag speelden we gelijktijdig met DD 1, de tegenstander van dat team schiet me niet meer te binnen. Wel dat Donner aan bord 2 acteerde, achter Max Wijnans. Ook Jan Muilkwijk speelde mee, hetgeen me in het voorbijgaan nog een genadiglijk knikje opleverde.
Mijn tegenstander was Dr. Den Herder, een bekende Haagse chirurg. Zijn operatie jegens mij verliep voor hem niet zo succesvol, maar een dode zwarte koning leverde voor mij gelukkig geen strafvervolging op.
Uit de huishoudelijke competitie van Steinitz nu een rustig opgebouwde Siciliaan, maar dat kabbelende was snel voorbij toen Nico de Klerk er een “pionnetje” in stak en toen barstte de bui los.
22 oktober 1965
A. de Jong – N.W. de Klerk
In de latere jaren 60 was ik wat minder succesvol dan in de vorige perioden. Van de 97 partijen die nog in mijn bezit zijn heb ik er slechts 39 gewonnen en verloor er niet minder dan 32. De overige 26 eindigden dus onbeslist. De score was er dan ook naar: 54%. In Optekeningen heb ik 19 winstpartijen opgenomen, naast 8 remises en 9 verliespartijen. Een wellicht iets te gunstig beeld, maar ieder mens houdt zich vast aan enige ijdelheid… Daarnaast was tussen de Promotieklasse RSB en de 2e klasse RSB toch ook wel verschil in speelsterkte te bespeuren.
Het eerste KNSB seizoen had ook nog wel een historisch tintje. In de ontmoeting met DSC 1 in Delft op 12 februari 1966 waren ook de gebroeders Timman present als speler! Teun, de oudste speelde tegen Ebbe Mulder, die was overgekomen van Kralingen, toen hij niet langer goed genoeg (of te oud!) voor hun eerste team werd geacht. Die diskwalificatie heeft Ebbe lang dwars gezeten! Jan Timman speelde aan bord 6, aan welk bord hij Dick Loesberg tot wanhoop dreef. Zelf zat ik aan bord 5 en was getuige van de zwarte wals, die over Dick’s stelling trok. Ik had het ook niet gemakkelijk, maar wist een eindspel D tegen 2 T remise te houden, dankzij een dubbele aanval op 2 pionnen.
DSC 1 – Wilhelm Steinitz 1
Prof. J.L. Meijering – A. de Jong
Tijdcontrole, toen nog bij zet 30, en tot remise besloten! Had ik Wit gehad dan zou ik hebben doorgespeeld en Zwart dan maar laten bewijzen, dat remise binnen bereik ligt. De uitslag werd door mij gesavoureerd als een “Delftse frisse”, een lekker toetje. De match werd door ons verloren, wellicht reden tot zomaar remise geven.
Alle partijen en fragmenten nogmaals op een rijtje:
(wordt vervolgd)
De vorige afleveringen treft u hieronder aan: