2 mei 2022 22:13 Gerard Welling
De meeste schaakboeken die tegenwoordig op de markt komen zijn ofwel openingsboeken, dan wel leerboeken. Persoonlijk juich ik de komst van die tweede categorie toe , hoewel er natuurlijk verschillen zijn in de kwaliteit van het aangebodene. En vind ik persoonlijk dat er veel te veel wordt gepubliceerd over modern openingsspel. Een onderwerp als bijvoorbeeld de de huidige stand van zaken in de Najdorf variant van het Siciliaans is minder interessant voor spelers onder elite of sterk grootmeester niveau. Om te beginnen is door de snelle ontwikkelingen in de hoogste schaakechelons een idee vaak al verouderd als het word gepubliceerd. Verder betreft het openingen van het karakter waarvoor dagelijks onderhoud noodzakelijk is om het goed bij te houden. En tenslotte betekent het klakkeloos kopiëren van de openingsfinesses van elitespelers dat men subtiliteiten moet doorgronden die het bevattingsvermogen van het merendeel van de lezers meestal te boven gaan. Inclusief ondergetekende, laten we daar duidelijk over zijn. Men koopt dergelijke boeken zodoende om zettenreeksen te kopiëren, en dat kan nooit de bedoeling zijn…
Er zijn ook schaakboeken, die de koper willen inspireren. Die niet de ambitie hebben om direct bij te dragen aan verhoging van de speelsterkte van de lezer maar ideeën presenteren. De schaakspeler kan het spel op twee manieren beleven, ofwel hij volgt strikt de voorschriften van de goede leerboeken, en houdt zich bij alle facetten van het spel aan de geschreven en ongeschreven wetten . Op die manier kan de schaakstudent een hele goede speler worden. Een hele andere benaderingswijze is wel kennis te nemen van de bekende leerstellingen, maar er zelf ook kritisch over na te denken en open te staan voor nieuwe ideeën. Voor zulke schaakstudenten is de schaaktechnische ontwikkeling gepaard met vallen en opstaan, want de onderzoeker heeft het niet altijd (meteen) bij het juiste eind.
Afgelopen maand is in eigen beheer een boekje verschenen van de beroemde – of beruchte – Britse meester Michael Basman wat de clubschaker wil inspireren om de eigen creativiteit in het spel te ontwikkelen. En hij doet dat door de keuze van een rolmodel, een verrassende keuze, namelijk de 19e eeuwse Britse meester Henry Bird.
De titel : “Everybody’s talking about the Bird”
De subtitel : “A celebratory talk about Britain’s greatest ever chess player Henry Bird, competitor, innovator, author, theorist, teacher, historian and visionary ”
Een hele mond vol, er er zullen zeker lezers van deze boekenrubriek zijn die zich afvragen wie Michael Basman en Henry Bird eigenlijk zijn? Laten we beginnen met de auteur, een Britse meester die zich sterk ontwikkelde in de 60er jaren van de voorgaande eeuw en zelfs door Botwinnik als toekomstige hoop van het Britse schaak werd bestempeld. Zover is het niet gekomen, en dat had diverse oorzaken waarvan de belangrijksten wellicht waren gedeelde interesses ( bijv. schaakdidaktiek) en een onbeteugelde experimenteervreugde van onze hoofdpersoon. Maar Michael Basman heeft door de jaren wel een naam opgebouwd. Als sterke speler die diverse toernooien heeft gewonnen, zoals (gedeeld) eerste plaatsen in het Brits kampioenschap van 1973, Biel 1979, Luik open 1981 en vele kleinere evenementen. Op zijn naam staan verder plusremises tegen wereldkampioenen Botwinnik en Tal, en van Smyslov verloor hij vooral omdat hij onverstandig een remiseaanbod van zijn legendarische tegenstander afsloeg. In Engeland heeft Basman een grote reputatie verworven als schaaktrainer en popularisator van schoolschaak, waarbij hij een landelijke competitie voor scholen heeft ontwikkeld waar op het hoogtepunt tienduizenden kinderen aan mee deden. Internationaal is hij vooral bekend als speler, door zijn onconventionele spel en ongewone spelopeningen zoals 1.g4.. of 1.e4 h6 2.d4 a6.
Lees meer >