Voor een denksport is er in de schaakliteratuur opmerkelijk weinig aandacht voor het belangrijkste aspect van ons mooie spel: nadenken. De auteurs doen een poging om deze leemte op te vullen. De vraag is natuurlijk: zijn ze daarin geslaagd?
Om maar met de deur in huis te vallen: ik heb daarover wat gemengde gevoelens. Want ze beloven nogal wat. Op de achterflap lees ik:
“Waarom steken de grootste spelers aller tijden, zoals Magnus Carlsen, Bobby Fischer en Garry Kasparov met kop en schouders boven anderen uit? De basisaspecten van het schaken (calculatie, bestuderen van openingstheorie, en technische eindspelvaardigheid) zijn uiteraard van groot belang. Maar het mysterieuze deel van de schaakvaardigheid zit hem toch in het gedachtenproces.”
De auteurs verduidelijken het nog met de toelichting dat het daarbij in het bijzonder draait om hoe je bepaalde zetten beoordeelt, waarom je de voorkeur geeft aan de ene boven de andere zet en hoe je het gevoel voor het spelletje ontwikkelt. Dat is natuurlijk allemaal waar. Maar hoe ontwikkel je dat dan? Vervolgens komen de volgende vragen uitgebreid aan bod:
Lees meer >